[a] ’s Ochtends was het al flink aan het waaien en toen de hele pui luid begon te kermen onder de windstoten beseften wij dat het meeneens was. Ik dacht aan Moniek de Hen, die buiten aan het scharrelen was. ‘Misschien moet ik haar op hok doen’ zei ik tegen Mijnheer Oud Zeikwijf. En ik liep naar achteren om de daad bij het woord te voegen.
Moniek was in de composthoop gaan schuilen, tussen kippenhok en bamboebosje. Ze kwam rustig over, en begroette mij met een blik van: “Kijk, ik heb een goed plekkie gevonden, slim hè?” Het leek mij ook eventjes een goed plekkie, maar in het hok leek mij toch iets veiliger. Ik pakte haar dus op en draaide een kwart slag om het deurtje open te doen. Mijn hand was een centimeter daarvan verwijderd toen het hele gevaarte in een fractie van een seconde uit mijn werkelijkheid verdween. Beduusd zag ik het een paar meters verder liggen, half op zijn kop, in het bamboebosje.
Ik was aan de dood ontsnapt, en Moniek de Hen ook.
Een seconde eerder en ze was in het hok vermorzeld, eentje later en wij allebei kregen dat schuurtje tegen onze kanis.[b]
Het was best een schok. ’s Avonds kwam de band van mijn dochter bij ons eten. 3 van die leden doen wiskunde in Science Park. Met veel bombarie, drama en de overslaande stem die erbij hoort, vertelde ik [a] tot [b]. Zij hoorden het gelaten aan en antwoordden tenslotte: “Bij ons is het gebouw geëvacueerd, het hele dak is eraf gevlogen. Hier de foto’s.”
4 muren en de blote hemel erboven.
The bastards totally outshined my story.
Heb jij weer.
Never a dull moment.