Aan de Andere Kant van het Verhaal

“Uhh…Jazeker,” had hij geantwoord, waarna hij- moest hij zelf echt toegeven- simpelweg te lang had gepauzeerd. Ze hadden nog best beleefd lang gewacht, zelfs, gaf hij ook toe, het was zijn eigen fout geweest dat hij deze kans had laten liggen.

Instinctief had hij zijn “Jazeker” natuurlijk willen opvolgen met: “Ik ken het al jaaaren,”, maar hij was meer dan zelfbewust (en ontwikkeld!) genoeg om te weten dat hij dan écht als een arrogante lul zou overkomen. Dat zelfbewustzijn (en die ontwikkeling!) zou hem nu node zijn deze fout te herstellen. En snel. Met elk woord dat dit gesprek voortkabbelde stroomde hij weg van de mogelijkheid dit feit te laten weten- richting de alsleurende waterval van nietszeggendheid.

Zij wisten niet dat hij het al kende. Al jaren. Niet dat dit iets was om trots op te zijn an sich, dat zeker niet. Zo moesten zij niet denken: het was immers puur per ongeluk dat hij het ontdekte, net toen het uitkwam. Gewoon mazzel! Maar hij moest ook oppassen dat hij zich daar niet te kort mee deed. Was het niet zijn keuze, om naar willekeurige optredens te gaan, om zomaar iets te proberen wanneer het net uitkwam? Dat is een spel met hoge risico’s. Hoe vaak gaat het niet fout? Hoe vaak is het niet stompzinnig, saai, platvloers of banaal? HIJ incasseert de klappen. Niet zijn collega’s, die nu, jaren na dato, ineens wél het lef hebben om OOK iets te proberen wat honderden verkenners al platgetrapt, stukgekauwd en voorzichtig uitgebraakt in hun monden hebben? Moet daar niet OOK eens wat over gezegd worden?

Godverdomme. Hij voelde zijn hoofd warmer worden, merkte dat zijn ademhaling sneller ging. Godverdomme, hij werd boos. Dat zou hem nog arroganter laten overkomen. Is dit wat Jezus zou doen, denk je? Jezus zou gewoon dankbaar zijn geweest. Wees ook gewoon blij voor die mensen! Man!

… Een anekdote. Die kaart zou hij kunnen spelen. “Ik was nog bij een optreden daarvan,” zou hij kunnen zeggen, en dan zouden zij moeten zeggen “Oh wanneer was dat dan?” en dan zou hij even kunnen nadenken, en zeggen: “Oh, ik weet niet, paar jaar geleden?”
BOEM. Hij zag hun kaken al meters diep de grond in zakken. En verder zakken. Naar de hel. Die onnozele bezitters van de kaken op een cartoonesque wijze meesleurend NAAR DE HEL oh kut hij werd weer boos. Hij merkte dat de knokkels van de hand waarmee hij zijn beker vasthield wit begonnen te worden.

Woede was niet iets slechts. Woede was de aandrijving. VAN ALLES. Maar met mate. Als hij boos zou klinken, dan… Alles zou verloren zijn. Maar geen paniek nu. Blijf tussen de woede, en de paniek… Voorzichtig balancerend op het flinterdunne lijntje tussen die twee. Zooo… Rustig.

EN TOEN. Gebeurde er iets waardoor hij bijna dat evenwicht kwijt was. Bijna neergestort in de onpeilbare DIEPTE VAN WANHOOP. Ze waren uit zichzelf al begonnen over concerten! Die ene (hij was zijn naam kwijt) was zelfs OOK geweest naar een concert! Moest hij er nu maar als een kwijlende debiel instappen met een “Ik ook hoor”? Dan nemen ze je godverdomme nooit meer serieus. GODVERDOMME. Hij zag het niet. Het was onmogelijk. Vast niet onmogelijk, maar onmogelijk voor hem, omdat hij een stomme debiel was die geen enkel gesprek kan voeren, te dom om zelfs maar te beseffen hoe dom hij was! Daar, en nu gingen ze zelfs over op het volgende onderwerp. Wat er niets meer mee te maken had. Wreedheid, uw naam is te laat.

Binnen zijn met tranen gevulde hoofd, die niet willen lekkend, nee, dan nog liever zijn broek volzeiken als een zesjarig kind, want hij had tenminste nog een donkere broek aan, NIET HUILEN, NIET HEN GUNNEN DAT PLEZIER! ZE HEBBEN AL ALLES, WIL JE ZE DAT GEVEN OOK? Trek dan die broek gelijk maar naar beneden. Het kantoor leek slagzij te maken, alle meubelen schuivend naar één kant, versnellend en krakend kapot knallen tegen de verbrokkelende muren, de verscheurde wereld, het einde van alle wetten, en tussen het verval van alles in die twee MONGOLEN. MAAR DOOR BLIJVEN PRATEND. IETS KENNEND WAT HIJ AL JAREN KENT. GODVERDOMME.

Hij had bewondering voor de magische krachten die hij blijkbaar bezat om aan de buitenkant niets te laten zien. Maar hij maakte zich geen illussies over die illussie: alle cohesie was schijn, hij was niet eens ingestort, hij was totaal uiteengevallen tot een niets wat niet gezien sinds van voor het ontstaan van het universum. Er was maar één eervolle uitweg, wist hij somber te weten, vanuit zijn ooghoeken zoekend op het bureau naast hem. Hij pakte uiteindelijk een nietmachine op, voelde het gewicht in zijn hand. Niet ideaal, bedacht hij, maar het moest maar. Zou hij naar het toilet moeten gaan? Hij keek naar zijn polsen. Moest hij extra nietjes meenemen?

Al dat bloed, de gedachte begeleidend met een zucht. Die genegeerd werd door zijn gespreksgenoten. Zo diep gaat jullie empathie, dacht hij, een frons over zijn gezicht trekkend. En maar doorlullen. Straks zou hij dood op het toilet liggen, dan mogen JULLIE dat opruimen. Misschien dat jullie het dan doorhebben. Idioten.

De grip om de nietmachine werd harder. Waarom hij? Waarom, eigenlijk, en waarom hij? Moesten echt deze totale idioten de klokken van ZIJN ondergang luiden? Twee van die niksnutten, verantwoordelijk voor het einde van ZIJN leven, een leven dat, mocht hij hen graag hadden laten herinneren, als hij maar de kans had gehad het ze te laten weten in de eerste plaats, bestond uit het eerder kennen van die band dan zij. JAREN EERDER. Godverdomme als hier iemand dood zou moeten gaan dan…

Wacht. Als, dan. En waarom niet?

Bijna had een grijnzende lach zich gekruld op zijn gezicht, maar hij had ook dit weer weten te onderdrukken. Als een pro! Een pro die ook deze situatie had weten te redden. Tegen alle verwachtingen in, mocht hij wel durven zeggen. Dit gesprek had bijna niet slechter kunnen aflopen. Maar: er zouden andere gesprekken zijn. Waar hij meer ervaring zou hebben. En dit gesprek… Dit gesprek zal nooit plaats gevonden hebben. Dit gebrek aan gesprek was bijna nog beter dan welk gesprek echt ooit zou kunnen zijn. Als ze toch wisten! De nabijheid van zijn Doem! De vakkundigheid waarmee hij zich er keer op keer van wegstuurde! Ja! En nu was het HUN beurt ten onder te gaan.

Hij keek blij naar de nietmachine, maar weer kwam een golf van paniek opzetten. Ze doodnieten zou teveel tijd kosten. Misschien zou eentje wegrennen terwijl hij met de ander nog bezig was! Alles alsnog in de soep! Radeloosheid kwam over hem als dikke zwarte modder. Het voelde al alsof hij er in stikte, maar het waren slechts zijn ingehouden tranen. Moeizaam slikte hij er wat van weg. Voorzichtig nu. Als ze je nu doorhebben is alles verloren. ALWEER.

Hij kon met de nietmachine slaan. Hij bracht de nietmachine iets omhoog, maar deed toen achteloos of hij controleerde of er nog nietjes inzaten. Bijna was hij onzorgvuldig geweest. Bijna had hij niet alles perfect in de hand gehad. Hij moest ze vermoorden, ja, dat klopt. Maar waarom eigenlijk nu? Niet nu persé… Hij kon wachten. Afwachten. Als het roofdier. Hij glimlachte.
“Ja toch??” riep die andere, waarvan hij ook niet op de naam kon komen, en wat hem nu ook nog minder intresseerde.
“Ja,” zei hij, voor de grap meelachend. Oh als ze toch wisten welke grap!
“Hahaha!” riep hij.
“Hahahaha!” lachten de anderen. Hij sloeg ze nu beiden op de schouders.
“HAHAAAHAHAHAAA!!” bulderlachte hij, in een boosaardige grijns, “HAAAA!! HAAA!! HAAAAAAAAAAHHH!!”

2 Reacties

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *