‘Je hebt een gat in je hoofd’, zei ik tegen mijn zoon.
‘Een gat?’ Mijn zoon schrok.
We waren aan het voetballen terwijl mijn dochter binnen zwemles had. Om 18.25 uur moesten we weer naar binnen. Hij wilde nog één bal. Eerst hij. Daarna ik. Hij trapte, ik miste, hij won. Daarna trapte ik de allerlaatste bal. Hij dook en viel met zijn hoofd tegen de aluminium rand die de tegels van het gras scheidt. Even was het stil. Toen begon hij te huilen. Ik liep naar hem toe. Niet te hard. In eerste instantie zag ik niks. Alleen maar haar. Toen zag ik bloed op zijn vingers. Ik keek nog een keer naar zijn hoofd en zag toen haar dat net iets donkerder was. En glom. En aan elkaar plakte van het bloed.
‘O fuck’, zei mijn zoon om de twee seconden terwijl we het zwembad binnenliepen. ‘O fuck.’ We kwamen bij het poortje dat open gaat als je de blauwe druppel er tegenaan houdt. Die blauwe druppel heb ik nooit bij me. Dus moest ik mijn zoon erover heen tillen terwijl zijn hoofd aan het bloeden was.
Binnen vroeg ik aan een zwemjuf of ze EHBO had.
‘Ja’, zei ze, ‘wij allemaal.’ Waarna ik haar uitlegde wat er was gebeurd en zij me verwees naar een badmeester die even kinderloos was.
De badmeester pakte zijn walkietalkie erbij en zei iets tegen ene Stefan. Ik bedacht me dat ik walkietalkie toch wel een verdomd leuk woord vond.
Ik zei tegen de badmeester dat mijn dochter klaar was met zwemmen en dat ik naar haar toe moest. De badmeester zei dat mijn zoon wel met hem mee kon lopen naar de receptie. Ik vroeg aan mijn zoon of dat goed was. Hij was gestopt met de hele tijd ‘o fuck’ te zeggen en vond het goed. Ik rende terug. Mijn dochter kwam stralend op me af. Of ik haar had zien springen. ‘Nee’, zei ik, ‘je broer heeft een gat in zijn hoofd.’ Mijn dochter schrok. Een gat?
Ze stond een halve seconde onder de douche en stapte eruit. Droogde zich af en deed haar jurk aan.
We liepen naar de receptie. Daar was een man met blauwe handschoentjes naar het gat in het hoofd van mijn zoon aan het kijken. Het viel mee, zei hij. Het bloeden was al gestopt, dus erg diep was het niet. Hij liet me de hoofdhuid van mijn zoon zien. ‘Kijk’, zei hij, ‘een klein sneetje.’
‘Ah’, zei ik. Een sneetje dus, geen gat. Ik vroeg aan mijn zoon of hij zich duizelig voelde. Mijn zoon voelde zich niet duizelig. Het prikte een beetje. Dat was het.
‘Nu moeten we je haar rood verven’, zei ik, ‘zodat niemand ziet dat je bloedt.’ Alleen de badmeester kon er om lachen. We liepen via de klimzaal naar buiten. Mijn dochter wilde niet fietsen, maar het moest. Ik vond niet dat ik mijn zoon kon laten fietsen. Als ik de bal nog iets scherper had getrapt, was hij waarschijnlijk echt vol met zijn hoofd op de rand terechtgekomen.
‘Wat stoer van je dat je helemaal alleen met die man naar de receptie ging’, zei ik toen we aan het fietsen waren. Hij nam het compliment schouderophalend aan. Het was niets. Mijn dochter vond het ook niet stoer. ‘Dat zou ieder kind doen’, zei ze. Ik waagde dit te betwijfelen. Veel kinderen zouden gaan huilen. Ze hield voet bij stuk. ‘Zelfs baby’s zouden het doen’, zei ze.
:-)