Er zijn twee daklozenkrantverkopers bij de Jumbo met wie ik weleens een praatje maak. De dakloze met een scootmobiel, en de dakloze met een baardje. Heel erg diep gaan de gesprekjes niet. Omdat ik lang niet altijd kleingeld bij me heb, vraag ik soms of ik wat voor ze kan kopen. De eerste keer dat ik dat aan de dakloze in z’n scootmobiel vroeg, gaf hij vrij specifieke aanwijzingen voor een magnetronmaaltijd met nasi en een bakje met satésaus. Ik was een klein kwartier bezig om de magnetronmaaltijd te vinden. Daarna vroeg hij of ik niet gewoon wat extra kleingeld kon pinnen als ik afrekende. Dat deden anderen ook.
De dakloze met het baardje vraagt meestal gewoon wat bier. Eén keer vroeg hij om wc-papier. Dat kon ie dan aan een maat geven bij wie hij weleens sliep. ‘Kan ik wat terugdoen’, zei hij.
Toevallig had ikzelf ook net wc-papier nodig. Ik stond te twijfelen voor het wc-papierschap. Moest ik voor mezelf nu een gezinspak kopen en voor de dakloze zo’n pakje met vier wc-rollen? Dat voelde lullig. Maar om nu voor mezelf ook zo’n klein pakketje te kopen, vond ik weer krenterig. En om voor hem zo’n gezinspak te kopen, voelde wat overdreven. Wat voor kwaliteit zou ik trouwens kopen? Van dat schuurpapier, of toch het betere, zachte werk?
Toen ik even later met twee gezinspakken ultrasoft huismerk-papier naar buiten liep en een van de twee pakketten aan de dakloze overhandigde, barstte hij in lachen uit.
‘DENK JE DAT IK DE HELE BOEL GA ONDERSCHIJTEN?’, schreeuwde hij. Hij is vrij grof in de mond, merkte ik ook op 4 mei. Ik kwam om 17.45 uur aanfietsen. Hij stond met zijn daklozenkranten in de hand op z’n vaste stekkie. ‘OPSCHIETEN, riep hij tegen me terwijl ik naar binnen liep, ‘ZE SLUITEN VANDAAG OM ZES UUR.’ Hij pauzeerde even en voegde daar toen aan toe: ‘DE VUILE KLOOTZAKKEN.’ Ik bedankte hem vriendelijk voor de tip.
‘Niet naar m’n been kijken hoor’, zei de daklozenkrantverkoper met z’n scootmobiel, ‘dat hebben ze eraf gehaald.’ Ik keek naar zijn been. Hij zat in zijn scootmobiel en had een kort, glimmend sportbroekje aan. Ik zag een klein beetje wit vlees en een groot verband. Zijn rechterbeen was er tot net boven zijn knie afgehaald. Het verband verborg de stomp.
‘Ik zal er niet naar kijken’, zei ik. Toen keek ik naar zijn hoofd. Hij grijnsde. Steeds minder tanden, dacht ik, liep verder en bedacht me meteen dat hij waarschijnlijk juist wel wilde dat ik naar zijn ontbrekende been keek. Of er op zijn minst naar vroeg. Maar dat had ik dus niet gedaan. Dan straks maar even een paar euro geven. Kan ik er even quasinonchalant naar vragen. Wel nog de juiste toon vinden. Luchtig en vanzelfsprekend, maar wel betrokken. Niet meteen in de stoere joligheid meegaan. Misschien wel even informeren of hij al fantoomjeuk heeft gehad.
Toen ik de winkel uitliep was hij weg. Ik voelde me schuldig. De man had zijn been verloren en ik was straal langs hem heengelopen.
Je bent een goed mens.
of gewoon last van een opdringerig superego
Dat komt op hetzelfde neer.
Overwogen om bovenstaand stukje als kopij naar de Herbergkrant (Zwolse straatkrant) te sturen?
Het goede nieuws voor de daklozen luidt: 80 procent van alle ongelukken gebeurt thuis.