Het was wrang en raar, hoe datgene wat zijn succes schiep, tevens de kuil schepte van zijn ondergang.
Campings werden rijker- toeristen hadden meer te besteden, en hier zowieso meer te zoeken met de dreiging van terrorisme en crisis in andere landen.
Rut kon de vraag niet aan- teveel campings, teveel kinderdisco’s.
En: “Ik kan er niet meer tegen,” had zijn vrouw gezegd, “Je toert teveel. Je bent geen twintig meer. Je hebt een gezin! Een kind! Een vrouw,” benadrukte ze, “Verantwoordelijkheden.”
Rut had het schandalig gevonden, schreeuwde zelfs voor het eerst in hun huwelijk naar haar: “EINDELIJK BEN IK EEN STER! EN JIJ MISGUNT MIJ DAT? GA DAN! GA!!”
En tot zijn grote horror deed ze precies dat: een draai linksom, een bukking, het oprapen van hun kind- HUN kind, Ellie! Niet jouw!
“Goed,” fluisterde ze, “Dan ga ik.”
Rut had zijn arm naar ze uitgestrekt. Zo liberaal als Nederland is, de rechten van een ouder lagen nog voornamelijk bij de moeder. Hoe moest hij Stimmy zijn nummers laten proefluisteren? Zondag kwart over twee bij een ijssalon? Met zijn moeder buiten, kijkend op haar horloge?
Rut had zijn arm laten zakken.
“Het spijt me,” zei hij. Zijn hoofd zakte ook.
“Ik zal minderen.”
“Je kapt ermee,” dreigde Ellie.
Het was midden winter. Vijf maanden voor het seizoen weer zou beginnen. Het beste seizoen ooit, in hopende verwachting naar een financieel in elkaar donderend zuid-Europa kijkend. En Rut zou er niks van kunnen meepakken.
Avond na avond zat hij in de wintertuin, die hij van zijn campingverdiensten (zijn, Ellie, ZIJN!) achter hun eengezinswoning had laten bouwen. Soms wel tot half tien in de nacht. De buren zullen wel gedacht hebben dat hij gek was geworden.
Zijn hoofd hangend in een constructie van elleboog, arm, en een in zijn haar verklitte hand, terwijl de andere hand datzelfde hoofd vol whiskey goot. Het was voorbij. Hij zou full-time in het verzekeringskantoor moeten gaan werken. Hij was zo trots geweest, elke donderdag- en vrijdagmiddag te kunnen zeggen dat hij “Nu even in de studio ging werken! Daar heb ik pas een écht ‘keyboard’!”
Zo trots om elke laatste dag van Mei te kunnen zeggen: “Zo jongens, nu even tijd voor mijn echte baan! Tijd om een écht ‘keyboard’ te bespelen!”
Zijn idee voor deze zomer was extra hard werken geweest, zodat hij een motor zou kunnen kopen. En motorrijlessen. Voor volgend jaar.
Dan kon hij de volgende eind Mei zijn colbertje over zijn schouder slaan, en zijn been over het zadel van de grote glimmende zwarte motor.
Al zijn starende collega’s indringend aankijkend, zijn bril met de vrije hand goed op zijn neus drukkend.
Daarna zou zijn arm omhoog komen, de wijsvinger ervan gestrekt en zwepend in de lucht. Dezelfde waarmee hij op camping Zoltzuur, camping Naaktbommel, camping de Veursdevrede- noem maar op. ALLE campings maakte hij met die vinger de kinderen wild.
Met gesloten ogen, alsof hij in een magische trance was, zou hij met die gestrekte arm een denkbeeldig ritme aangeven, de denkbeeldige beats per minuut stijgend als de mondhoek van zijn gepatenteerde smuige glimlach onder die dikbehaarde snor.
Zijn lippen tuitend zou hij met zijn voet het gaspedaal indrukken.
Fhrap! Bahp! frahpBHRAPBRAHP! BHRAP! BHRAP! Om dan dik brommend weg te rijden op dat tweewielige monster. Het colbertje over zijn schouder wapperend in de wind als een vlag van vrijheid. Wie is er nu “die griezel”, Mathilde van de servicelijn? Wie moet er nu “uit de weg, bebrilde kutdebiel”, Freek van Facility? Rut zal met zijn motor recht door je heen rijden. “Debiel”.
Niet meer. De droom was uit door Klaas Vaak gestrooid zand opgebouwd. En met het zakken van zijn hoofd, de ondergrond weggehaald. Alles stortte in, de ruwe storm van zijn leven razend erdoorheen, de resten opkloppend tot een orkaan van stof, die de totaalheid van zijn bestaan gewelddadig zandstraalde tot een volkomen Niets.
En dat was waar zijn opkomst écht begon.
het bestaan gewelddadig zandstralen tot een volkomen niets.. mooie zinsnede!
Rut Sneek? U vindt hem in het ‘kindeliedsterrenschap’