Mijn buurjongen vertelde er eens over. Hij had een Kawasaki met zes versnellingen. Door een ring uit de uitlaat te verwijderen, ging de Kawasaki 90 km per uur. Dat had hem enig aanzien opgeleverd bij jongens die elke dag bij het bushokje stonden en erom bekend stonden dat ze graag gingen matten met hetzelfde soort jongens uit een naburig dorp.
Onbetwiste leider van de roedel was Herman. De beste vriend van mijn buurjongen heette Frans en reed in een Opel. Daarom noemde wij hem Fropel. Fropel droeg altijd hetzelfde house-pak en was zo zuinig op zijn Opel dat hij in zijn twee wegreed, in de overtuiging dat hij daarmee de motor spaarde.
Op zijn zeventiende verjaardag gaf mijn buurjongen een feestje. Ik, twee jaar jonger, was er ook en zat alles een beetje vanuit een donker hoekje gade te slaan. De moeder van mijn buurjongen kwam binnen om hapjes te brengen. Terwijl de moeder voorover gebukt stond om de vlaggetjes in de kaas te prikken, ging Herman achter de moeder staan, om neukbewegingen te maken. Rechterhand achter zijn hoofd en naar voren en achteren met zijn heupen. Ze had niks door. Er klonk keiharde house uit de speakers. Mijn buurjongen lag dubbel van het lachen.
Rond die tijd vertelde hij opgewonden hoe ze naar een beruchte parkeerplaats waren gegaan. Wachten totdat er een auto kwam. Dan met de lichten knipperen. Wachten tot iemand uitstapte en naar je toekwam. En dan, als ie de deur opendeed, hem naar binnen sleuren en op ‘m in beuken. Soms met het hoofd tussen de portieren. Daarna weer naar buiten gooien en hard wegrijden.
Folkloristisch potenrammen, ja ja… Hoe warmer het innerlijk verlangen, hoe kouder de uiterlijke haat. Ik heb het meer gezien, ooit, daar. Mag ik uit Hermanus’ relaas constateren dat het typische Oosten toen al tot bij het dorp in kwestie (ergens bij Zwolle?) verschoven was?