Als ik aan kom rijden, zijn er nog zo’n tien bolletjes te gaan voordat het stoplicht op groen springt.
Ik knijp in mijn remmen. Mijn remmen piepen. Een vrouw die voor het stoplicht staat te wachten trekt haar hoofd in haar schouders.
‘Wat een akelig geluid!’, roept ze. Het stoplicht springt op groen.
‘Sorry’, zeg ik terwijl ik haar voorbij rijd. De vrouw bestijgt haar fiets en komt langzaam op gang.
‘De laatsten zullen de eersten zijn’, hoor ik haar mopperen. Ik ga wat langzamer rijden om op gehoorafstand te blijven. ‘En de eersten zullen de laatsten zijn. Sta ik hier de hele tijd te wachten voor een rood stoplicht, komen zij eraan en kunnen ze meteen doorrijden. Het is niet eerlijk. Het is niet eerlijk.’
Ik ga de hoek om, tot mijn spijt. Zij rijdt rechtdoor, haar gemopper achterna.
Altijd mooi om een personage in de laatste regel een verhaal uit te geleiden. Johnny van Doorn doet dat prachtig in een van zijn korte verhalen (Door de weken heen?). Daar laat hij hij in de slotzin in een besneeuwd Apeldoorn, een politie-agent op de fiets, een bocht doorfietsen, terwijl hij zijn hand uitsteekt, verdwijnen in de nog steeds dwarrelende sneeuw. [en het is nog veel mooier in mijn geheugen, ik heb dus het fragment nog niet opgezocht: dat de agent zijn arm nog lang lang uitgestrekt houdt terwijl hij de bocht al uit is] *het te kwaad krijgt*
In veel buitenlanden springen de rode lichten eerst op oranje voordat deze naar groen gaan. Wel zo eerlijk voor eersten als door u beschreven. Persoonlijk heb ik er nooit zo’n punt van gemaakt dat mijn fietsende famke een of twee minuten later thuis kwam dan gekund had. Als ze de essentiële vier kratjes Amstel (twee op de bagagedrager, een aan elk stuureind) maar meebracht. Bijna al mijn exen verklaarden in een dergelijk geval overigens als eerste dat het de laatste keer was.
Dan mochten die exen nog van geluk spreken dat u niet van zwáár bier hield.