Lucifers

Alle aanstekers waren leeg, in mijn wereld een ramp. Nu ja, een kleintje, want in mijn jaszak zit er altijd een. Maar omdat mijn angst buitenshuis zonder aansteker komen te zitten groter is dan mijn verstand, kom ik daar binnenshuis niet aan. Ik weet het, af en toe líjk ik niet eens niet goed wijs.

Niettemin voerde mijn zoektocht mij naar een lang vergeten schat: een paar pakken met elk tien doosjes lucifers van ‘Café de Duif’. Hoe lang had ik die al? Een dikke dertig jaar, zonder meer een apart familiebezit in een slordige 5000 erfstukjes.

Het café  lag in het dorp waar ik geboren ben en mijn tante Mia zwaaide er de scepter. De lucifers gaf ze nieuwjaarsdag aan haar klanten. Het was in de tijd dat een dorpscafé nog blauw van de rook stond en achter de toog, in een kastje met glas-in-lood-deurtjes, nog pakjes Belinda en Golden Fiction opgestapeld lagen. En veel Caballero zonder filter.

Tante Mia runde het café in haar eentje en wel met ijzeren hand. Krisj van Toor (het is geen schrijffout, daar zeiden ze ‘Krisj’), dronk de hele avond jonge klare. Het was een boom van een kerel, mijnwerker met kolenschoppen van handen, waarin het borrelglaasje leek te verzuipen. Maar zelfs bij hem eiste de drank uiteindelijk zijn tol, en om dat moment voor te blijven schonk tante Mia vanaf een bepaald ogenblik alleen nog maar water in zijn kelkje. Hij had het niet in de gaten. Omdat ze het water nooit opschreef, moet hij wel een vertekend beeld gekregen hebben van de prijs van vijfentwintig borrels.

Ze was ook de eerste cafébaas in het dorp die kommetjes gratis chips op de bar zette. Toen telde een dorp meer café’s dan kappers, hetgeen tegenwoordig juist omgekeerd is. Haar collega’s klepten al vlug rond dat haar faillissement nu onvermijdelijk was, verdeelden alvast de inboedel die waarschijnlijk per opbod verkocht zou worden en bespraken welke kwistige mijnwerkers ze als hún stamgast zouden binnenhengelen. Maar het tegendeel gebeurde. Tante Mia kocht bij de Macro in pakken ter afmeting van een vuilniszak de zoutste chips die er voor geld te krijgen waren. In het kleine keukentje waar de chaos regeerde, ging ze tussen de dozen viltjes en  stapels driehoekige asbakken van Skol nog even flink met de zoutpot over de kommetjes. Voor de zekerheid. De tap liep als een tierelier en als er toen al een voedingsraad bestaan zou hebben, zou men die toch recht in het gezicht hebben uitgelachen. Gepekeld vlees houdt langer.

Wie aan wie is blijven plakken weet ik niet, maar mijn oom leerde mijn tante kennen in het café. De eeuwige vrijgezel heette in de volksmond ‘de oliesjeik’, omdat mijn opa in petroleum handelde. Tot zijn achttiende kon mijn oom volgens de overlevering het woord ‘café’ niet eens lezen. Hij dronk thuis altijd 7up van een lokaal merk, ‘De Molenbron’, waarvan de eigenaar in de volksmond ‘de gifmenger’ werd genoemd. Hij haalde de schade ruimschoots in en het feit dat hij toch nog aan een vrouw geraakte, bewijst maar weer dat alle goede dingen op café gebeuren.

Mijn vergeten schat ligt dus niet alleen in de lucifers zelf, maar ook in de herinneringen die als rooksignalen in mijn hoofd naar boven puffen. Eerst beslis ik zuinig met de zwavelstokjes om te gaan en het gebruik zo lang mogelijk te rekken. Dan bedenk ik dat ik in een leeg doosje ook nieuwe lucifers kan stoppen. Van de Zwaluw of zo. Of desnoods gewoon van de Aldi. Maar het strijkvlak blijkt al na een half doosje niet voor de eeuwigheid gemaakt.

Ik leg mij neer bij de gedachte dat het leven is als een doosje lucifers: ooit is het op.

 

Hugo Luijten
Werd geboren, vermoedelijk dan. Of gevonden, men is er mee bezig. Woont volgens aanwijzingen van zij die het kunnen weten in Antwerpen. Veel columns gaan dan ook over het leven in de Scheldestad. Veel ook niet trouwens. Sterker, de meeste columns kennen een ander onderwerp. De vergelijking Nederland-België bijvoorbeeld. Of de stand van zaken in de duistere kroegen die hij frequenteert. Of over zijn zoontje, waarover onlangs het boek 'Baby C' verscheen. Voorts zijn al zijn megalomane projecten te bewonderen op zijn website www.hugoluijten.be

12 Reacties

    1. Waarschijnlijk niet nodig, maar ik word wel eens ingehaald door mijn “associatievermogen”‘
      Dus, ter verduidelijking:
      Ik haakte in op de “zwavelstokjes”

      1. Hahaha, mooi! Verder associërend: ik moet bj’zwavelstokjes’ altijd denken aan Herman Finkers’ Het Meisje Met De Eierstokjes..

  1. Hugo, u als oppassende vader, rookt toch zeker niet? Ander ben ik wel erg nieuwsgierig waar u anders die aanstekers voor nodig hebt.

    1. Als den schoorsteen rookt heeft den goeden huysvader aan zijn plichten voldaan! (en dan kan er best een rokertje vanaf)

      1. Ja, dat heb ik ook gedaan, een vriend neemt me dat nog altijd erg kwalijk dat ik afgehaakt heb. Nu moet hij de reefers, spliffs etc in ’n eentje verhapstukken. Het schijnt dat ik concerten nu wel iets anders onderga dan vroeger.

  2. Drank en sigaretten hoeven per definitie niet altijd vergif te zijn voor iedereen al lijkt het laatstgenoemde spul wel erg op drugs. Ik rook zelf niet en ik weet dat Walt Disney (1901-1966) niettemin hieraan ten onder ging. Als het echter gaat om vergif en rook die mensen zou kunnen verstikken dan zal ik hier een verhaal gaan afbeelden over Marie-Madeleine Marguerite d’Aubray (1630-1676), bijgenaamd de Markiezin de Brinvilliers, een beruchte Franse gifmengster.
    Van adellijke afkomst, Marie-Madeleine d’Aubray werd beschreven door schrijvers van haar kindertijd als erg mooi, petite en veel-courted, met een aantrekkelijke lucht van kinderlijke onschuld en dol op grappen al werd ze liever een verwend nest genoemd wat ze feitelijk ook was en ze had een grote overredingskracht in haar omgeving.
    In 1651 trouwde Marie-Madeleine met een Franse legerofficier en markies, Antoine Gobelin de Brinvilliers, en diende vervolgens in het regiment van Normandië; in 1659 stelde haar man Marie-Madeleine voor aan zijn vriend Gaudin de Sainte-Croix, een knappe jonge cavalerieofficier met een ongekende smaak en een slechte reputatie. Marie en Gaudin werden toen al snel geliefden.
    Hoewel de affaire uiteindelijk leidde tot een publiek schandaal, deed de markies de Brinvilliers, die Frankrijk had verlaten om zijn schuldeisers te ontwijken, geen enkele moeite om dit te stoppen. Marie’s vader Dreux d’Aubray was echter woedend geworden en verkreeg de arrestatie van Sainte-Croix op een lettre de cachet. Een jaar lang was Sainte-Croix een gevangene in de Bastille, waar hij verondersteld kennis van vergiften op te doen van zijn medegevangene, de Italiaanse gifmenger Exili. Toen hij de gevangenis verliet, beraamde hij met zijn bereidwillige minnares Markiezin de Brinvilliers (die haar vader en overige familie diep van binnen eveneens verafschuwde) een gruwelijke wraak op haar vader.
    Marie-Madeleine begon methodisch te experimenteren met de drankjes die Sainte-Croix, mogelijk met hulp van een chemicus, Christopher Glaser, bereidde, en ze vond direct beschikbare onderwerpen bij de armen die haar naastenliefde zochten, en de zieken die ze in de ziekenhuizen bezocht. Met behulp van verschillende dodelijke brouwsels wordt gezegd dat Markiezin de Brinvilliers meer dan 50 slachtoffers heeft vergiftigd. Eén van haar soorten vergif, aqua tofana , is vermoedelijk uitgevonden door haar Italiaanse tegenhanger Tofana .
    Ondertussen breidde Sainte-Croix, volledig financieel geruïneerd, zijn oorspronkelijke plan uit. Hij besloot niet alleen Dreux d’Aubray te vergiftigen, maar ook de zus van Marie de Brinvilliers, Thérèse d’Aubray en haar twee broers. Met haar overleden familieleden zou Marie-Madeleine in het bezit komen van het grote familiefortuin.
    In februari 1666, tevreden over de efficiëntie van de voorbereidingen van Sainte-Croix en met het gemak waarmee het vergif zonder opsporing kon worden toegediend, vergiftigde Marie-Madeleine haar vader, en in 1670, met de medewerking van hun bediende La Chaussée, haar twee broers.
    Een postmortemonderzoek suggereerde de echte doodsoorzaak, maar geen verdenking was gericht tegen de moordenaars.
    Voordat er een poging kon worden gedaan om aan het leven van Thérèse d’Aubray te beginnen, stierf Sainte-Croix in 1672 plotseling tijdens een van zijn experimenten, mogelijk door dodelijke dampen in te ademen zodat hij hiermee onbedoeld zichzelf had vergiftigd!
    Omdat hij geen erfgenamen achterliet, werd de politie ingeschakeld en ontdekten zij enkele papieren onder zijn bezittingen die de moorden onthulden en betrof het Marie-Madeleine en La Chaussée. De laatste werd gearresteerd, gemarteld tot een volledige bekentenis en in 1673 levend gedood aan het stuur, maar Markiezin de Brinvilliers wist te ontsnappen, waarschijnlijk eerst in Engeland, vervolgens in Duitsland, daarna in Nederland bij Maastricht en uiteindelijk in een klooster in Luik waar ze later werd gepakt door een politieagent vermomd als een priester.
    Van alle bewijzen rondom haar criminele leven en misdaden werden snel gevonden onder haar papieren. Ze werd verhinderd zelfmoord te plegen en Markiezin de Brinvilliers werd naar Parijs gebracht. Daar werd ze gemarteld om betekenissen los te krijgen, uiteindelijk ter dood veroordeeld en op een mestkar naar het schavot gestuurd, op de Place de Grève, waar Markiezin de Brinvilliers op 16 juli 1676 werd onthoofd en toen werd haar lichaam verbrand op een enorme brandstapel.
    Haar as werd hierna verspreid door de wind heen en veel Parijzenaren hoopten zelfs dat zij de lucht daarvan niet inademden opdat zij zo niet werden vergiftigd!

Laat een antwoord achter aan Henk van S tot S Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *