Uchi

Dat die merkwaardige homo uit de onvolprezen serie Op zoek naar Frankrijk de laatste overgebleven Bretons sprekende Bretonse opa zo ver kreeg dat hij nota bene een exponent van die verfoeilijke stad één van de kernbegrippen uit de Bretonse taal ging uitleggen mag een klein wonder heten. Dat kernbegrip is het woord kêr. Kêr, zo legde de Bretonse opa uit, betekende huis, maar ook dorp en stad. Google leerde mij vervolgens dat het oorspronkelijk “burcht, vesting” betekende. Die goeie ouwe google.

Precies zulke concentrische cirkels vind je in het Japans bij het woord uchi. Uchi betekent dan ook feitelijk ‘huis’. Het is de klank van het teken ‘huis’ , maar je schrijft het toch met een ander karakter, dat ‘binnen’ betekent. Dat is áls je dat wilt, want dat hoeft niet in het Japans, je mag alles gewoon in syllabenschrift blijven schrijven, in dit geval うち. Wat niemand meer doet na de leeftijd van 5 jaar, want karakters zijn zo chill (toevallig schrijven ze uchi wel steevast in syllabenschrift, maar dit terzijde). De concentrische cirkels verbreiden, zoals bij kêr, het begrip tot dorp, stad, familie-, werk- en vriendenkring, kortom: thuis. Of kèr. Het is daarentegen nooit het huis of thuis van een ander, dat mag niet. Uchi is strict persoonlijk.

Logischerwijze gebruik je uchi no, wat letterlijk ‘van het huis’ betekent, voor ‘mijn’ of ‘onze’. Uchi no ko, bijvoorbeeld, is ‘mijn kind’. Nooit iemand anders kind. Eigenlijk voel je in de nederigheid van het Japanse vocabulair bedoeld voor de eigen zaken een denigrerende betekenis. ‘Dat stom kind van me’ vormt dus wat mij betreft geenszins een verkeerde vertaling. Als je iets als uchi kwalificeert bedoel je in alle gevallen: van mij, vertrouwd, ‘dat stom ding van me’.

Er zijn niet veel mensen in mijn leven geweest op wie ik het etiket uchi zou plakken. Jasper (Grootveld) en Thea (Keizer, zijn vrouw), ja, die waren, onmiskenbaar, uchi.

Uchi is dat ik, om de hoek wonend, op elke tijdstip van de dag (en de nacht) aanbelde en dat niet eens, want vaak stond de benedendeur wijd open. Je moest dan over Gozer heen stappen, een introverte reus van een langharig ding die daar pseudogevaarlijk lag te wezen – in werkelijkheid ben ik nooit een grotere brok zachtaardigheid tegengekomen. Je beklom de smalle, steile trap, een klop op de deur en daar was je. “O het is jij maar.” Je kwam door dat smal gangetje met dat piepklein keukentje aan het einde, waar Jasper waarschijnlijk stond af te wassen, regelrecht de slaapkamer in, met dat kingsize bed – een schuimmatras op 4 piepschuimblokken in visnetten ingepakt volgens de Soft Building methode van Jasper – en als daar niemand lag (en als daar iemand lag) vervolgde je je route tot de woonkamer.

Daar deed ik vaak mijn stretch-oefeningen op de grond. Thea had dik schoon tapijt op de vloer, met een grote-bloemenmotief. Schoon volgens mijn standaarden in ieder geval, want de achtereenvolgens kraakpanden en boten waar ik woonde was het steevast goor. Alleen op mijn zelfgemaakte drijvende eiland was het eindelijk niet al te smerig, maar dat was zo klein dat je je amper kon omdraaien, laat staan stretch-oefeningen kon doen.

Ik was bij Jasper aan komen spoelen om van hem te leren hoe ik een huis op het water moest bouwen, afijn, dat was het plan. Wist ik veel wie Jasper Grootveld was, nooit van gehoord zelfs, noch van zijn drijvende eilanden en nog minder van het concept Soft Building dat hij sinds de jaren 70, sinds hij Provo had geliquideerd eigenlijk, met gusto toepaste. Het was zijn post-Provo fase. De Provo-fase had ik straal gemist, ik wist ook niet eens wie of wat Provo was. Maar daar stond ik wel aan te bellen, 20 jaar schoon aan de haak, kakelvers uit Tokio aangekomen, geen woord Nederlands sprekende. Eenmaal in de woonkamer toegelaten kruiste ik nog net Thea’s dochter op haar weg naar haar nieuwe appartement: ze ging het huis uit. Ik werd als de verloren zoon binnen gehaald: Thea’s dochter was flink aan het puberen, schaamde zich clichématig voor haar zwaar hippie ouders, en verlangde naar een ordentelijk leventje, met de spreekwoordelijke huisje, boompje en natuurlijk ook beestje. Daar stond ik op de stoep: net losgezongen van mijn eigen echte uchi, en flink op weg op de “avontuur en romantiek”-saga die ik voor me zag als leidraad voor een geslaagd leven. Jasper en Thea pasten precies in mijn plaatje, en ik in de hunne. BÊM. Uchi.

Ik liep dan ook de deur plat en andersom.

Ik mag mezelf dan ook de enige immigrant noemen die ingeburgerd werd door Jasper Grootveld en Thea Keizer.
Jasper gaf me een blikje Grolsch en een trekkie van zijn stikkie en ouwehoerde uren tegen mij. Of hij nam me mee naar zijn vlotten, de Management, de Yuppie, de Tand des Tijds, het Gooische Matras, en ging daar uitgebreid knopen zodat ik zijn slag kon leren. Ik mocht hem niet klakkeloos nadoen. Jasper wilde dat ik mijn eigen knoopstijl ontwikkelde, zonder begrenzing van hem af. Je geraakte in de flow en dan gebeurde iets met jou, met het touw, met de stukkies die nog los hingen, je werd meegezogen in een groots knoopavontuur. Een magische tijd.
Thea gaf me stripverhalen van Jan, Jans en de kinderen om te lezen. Zo leerde ik de mores van mijn nieuwe land.

Als het tegen zessen liep vroeg Thea of ik mee at, en zo ja, dan maakten we pasta. Ze had daar een vast recept voor: ze haalde Italiaans gehakt bij Bossé Bossé, de buurtslager die eigenlijk Bosse heette maar die de pikzwarte Surinamers van vereniging Wadada zo hadden vernoemd dat onze kring het pardoes overnam. Thea en ik scheurden het Italiaans gehakt van Bossé Bossé in kleine hoopjes en deden die in een donkerblauwe emaille pan, met allerlei gesneden groente. Courgettes staan me bij. Champignons vast en zeker. Wellicht ook wortels en sperziebonen. Het precieze recept is mij door de tijd ontnomen. Het was lekker groenterig, dat weet ik nog wel, en gaf ons een illusie van gezond bezig zijn, naast de berg psychedelica en sloten drank die we dagelijks tot ons namen, en de zware shag die het echtpaar kettingrookte.

Na de maaltijd dronken wij koffie, dwz Nescafé, met Completa meen ik me te herinneren. Voor Jasper ging daar zoveel suiker in dat zijn lepel rechtop stond. Zijn mok werd overgegoten in een ander kopje en weer terug. Dan was ie op de goede temperatuur. Dat was het ritueeltje.

Daarna deed Jasper zijn tanden uit en ploften we alle drie op het kingsize bed om uit te buiken en TV te kijken. Thea werkte bij de VARA als programmamaakster dus TV was een dingetje. Als er niets op TV was gingen we stappen, Thea en ik. We hadden een vaste route. ’t Hooischip naast de boot van Viktor IV, de Pool op de Hoogstraat, het Bimhuis op de Ouderschans (wat was dat een gezellige boel, jammer dat ie verplaatst is naar ver weg in een te groot kil gebouw), Van Beeren op de Koningstraat, en het laatste daar schuin tegenover waar ik de naam nooit heb kunnen onthouden wegens te ver heen naar rampzalige dronkenschap. We dronken jonge jenever en wodka met dat pittige spul erin. Op de weg terug schoven we nog ff achter dat hoekje van de bar van Eik en Linde, op de hoge krukken tegen de muur, om iedereen goed te kunnen zien. Meestal rookte ik daar een sigaar, die Paul de kroegbaas in zijn la bewaarde. Als de muziek leuk was in die tenten gingen Thea en ik tussen de tafels swingen. We trokken altijd veel bekijks want we waren knap en woest. Geen dertien-in-een-dozijn-vrouwtjes.

Ik kon ook een etage hoger lopen en dáár aanbellen: bij Arie en Adriana, toevallig twee personen op wie ik ook het begrip uchi kan plakken. Adriana niet meer, arme ziel, want ze vertrok vroegtijdig naar de eeuwige jachtvelden, maar Arie, oja, zeker, en nog steeds, uchi. Arie probeerde wanhopig de chaotische lesstijl van Jasper recht te breien door mij zijn geijkte knooptechniek in te prenten. Weerbarstig als ik was, ben ik eeuwig blijven steken in de oerstijl van Jasper. Ik ben dan ook een van de weinige knopers van drijvende eilanden die die stijl nog beheerst.

Bij Adriana ging ik dan op de bank bij het raam liggen en kreeg doorlopend te roken uit haar wietpijp (of waren het joints? Vadertje Tijd heeft me dat detail verdomme ook ontfutseld), terwijl ze haar sparagus besproeide, onvermoeibaar planten en bloemen fijntekende en vertelde over Oek de Jong. Die laatste stond in onze kring te … boek als Boek de Jong. En Roel van Duijn als Groen van Tuin. Hemelbestormers van de eerste plank, we waren toch niet vies van een potje flagrante humor.

Over mijn jaren als schoothondje van Jasper en Thea kan ik wel een boek schrijven. Het is dat ik dat niet meer doe, boeken schrijven (en schoothondje zijn godzijdank ook niet).

Je kan het begrip uchi in mijn geval in ieder geval best wel tijdruimtelijk duiden. Namelijk rondom de Hoogte Kadijk 123, in de jaren 80 te Amsterdam.

Oud Zeikwijf
Beroepsbrokkenpiloot. Vloog nochtans op haar achtste reeds rakelings langs bergkammen om berggeitjes en bergmarmotjes te tellen. Is tot haar eigen verdriet gemodelleerd naar haar vader, een onbehouwen Italiaanse charmeur met een groot hoofd en een passie voor even belachelijke als tijdrovende hobby’s. Komt oorspronkelijk uit Frankrijk. Heeft in Japan gewoond. Woont sinds begin jaren ’80 in een boomhut op het Waterlooplein in ‘Magies Centrum Amsterdam’, van waaruit ze haar schrijfsels via rooksignalen aan de redactie doorseint. Ze schrijft ook voor AT5, Sargasso en voor Kutbinnenlanders. En op haar eigen stukje internet: oudzeikwijf.com.

6 Reacties

  1. Gozer, dat langharig ding dat bij de voordeur lag, dat was geen hippie?
    Gefeliciteerd met je verjaardag Molovich, en de groeten aan de koning morgen.

    1. Hahaha “geen touw aan vast te knopen”! Humor.
      Maar serieus: als u de gave van synesthesie bezat, dan zou u zien dat deze tekst schitterende kleuren heeft. Hij begint prachtig oranje met een zweem rood, dan wat lichtblauw, om donkerblauw-groenachtig te eindigen. Een van mijn best gelukte. Zo niet de beste.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *