JEEEEE!!! Alle kinderen verzamelden zich rond de stoel van Opa Kippfest, die een beetje ongemakkelijk van vleesloze bil naar vleesloze bil aan het verzitten was in de versleten stoel.
“MORAAAAAALLL!!” schreeuwde hij, met zijn grote bloeddoorlopen ogen de kinderen manisch aanstarend, “MOOOOOOORRRAAAAAAAAAAAALLLLL!!”
Het oude vlees rolde in pulsen over zijn krakkemikkige ribben om eens goed te kokhalzen.
“JEEEEEEEE!!!” riepen de kinderen, hun kinderbekken alvast openend in anticipatie.
Ha ja daar komt het braken!! MOOOORRRRRRRAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAALLLLLLLLLLLL!!!
AMBULANCE
“De economie gaat dood!!” riep de dienstdoende ambulancebroedster.
“Och welnee,” kalmeerde de dokter haar, “Het gaat toch prima? Kijk dat hart kloppen. Ik merk duidelijk verbetering.”
De ambulancebroedster keek toch zorgelijk.
“Maar we zijn hem nu al 4 uur aan het reanimeren,” stelde zij.
“Ja och,” zei de dokter, nogmaals de defribilator op de borst van de economie zettend, “Maar volgens mij gebruiken we dit ding al een stuk minder dan eerst. Clear!!”
Een schok ging door de economie heen.
“Kijk hij beweegt!”
“Maar moet de patient niet het ziekenhuis in!”
De dokter knikte. “Ja, daar heb je dan wel een punt. Wel, laten we kijken of…”
Hij trok iets aan de brancard, waardoor elke meter die aangesloten was op de economie wild begon te piepen.
“Och misschien laten we hem toch nog even liggen. Kan toch ook geen kwaad toch.”
De ambulancebroedster keek naar het groenig-grauwe gerimpelde gezicht van de economie. Het keek alsof de laatste drie uur besteed waren aan elke minuut een naald door zijn ballen te hameren terwijl hij ondertussen door de allesvernietigende zwaartekracht van een zwart gat uit elkaar werd gescheurd in een dimensie waar tijd geen betekenis heeft.
“Misschien moeten we hem uit zijn lijden verlossen,” zei de ambulancebroedster zachtjes.
“Hoho,” zei de tweede patient in de ambulance. Zijn maatkostuum opengeknipt om plaats te maken voor een bloeduitstorting die hem het voorkomen gaf van een twee kubieke meter grote rode bloedspons.
“Ik krijg nog een bloedtransfusie van hem.”
Er werd zachtjes op de deur geklopt.
“Nou wil ik niet uw professionaliteit in twijfel trekken,” keerde de ambulancebroedster zich naar de dokter, “Maar hoe helpt dat de economie? Heeft die meneer niet genoeg bloed? Kan de economie het niet beter zelf gebruiken?”
“Hallo,” klonk het nog zachter dan het geklop buiten de deur, “Hallo is er iemand thuis? Hallo ik heb geloof ik hulp nodig.”
“Vol!” riep de dokter.
“Ik bloed geloof ik dood,” ging de stem wat verward verder, “Hallo? Is er iemand?”
De dokter opende de ambulancedeur op een kier en keek kribbig naar buiten.
“Vol,” zei de dokter tegen de planeet die wat bleekjes naar de ingewanden in haar gevouwen armen keek. Op het moment dat zij opkeek had de dokter de deur al weer dichtgeslagen.
De ambulancebroedster keek uit het raampje.
“Heeft die niet wat meer hulp nodig?”
“Meer dan dit??” vroeg de dokter, wijzend naar de Wraak van de Mummie in wording. Daar had hij wel een punt.
“Meneer de economie heeft een goede verzekering,” zei de dokter, “…En te oordelen aan het modderige uiterlijk van die planeet daarbuiten- die niet. Verzekeringen betalen de rekeningen, zuster. Niet planeten.”
De patient in het pak liet een boer.
“Amen,” burpte hij.