Zoals altijd is het rustig in het nachtcafé. Behalve mij zit alleen een mistroostig kijkende Oost-Europaan aan de toog. ‘Na zdravi’, zegt hij en heft zijn Elixir d’Anvers in mijn richting. Een geutje van de gele vloeistof klokt over het sierlijke glaasje, maar dat lijkt hem niet te deren. Hij heeft wel meer meegemaakt, zo verraadt zijn getaande gezicht. Ik beantwoord zijn gebaar beleefd maar flauwtjes en even later verlaat hij onder een ‘dobrou noc’ de zaak.
Op de hoek achterin zit nog een dame ‘uit het vak’. Ze komt hier alleen als haar werk erop zit en toonde me ooit haar verzameling dildo’s en karwatsen. ‘Ik sla alleen op de poep hè menier’, ginnegapte ze toen. Maar toen was ze in gezelschap van vriendinnen. Nu is ze alleen en zit ze met haar breiwerk op de hoek achterin, Bailey’s in de aanslag.
Een oudere man strompelt binnen. Geheel in het camel, met een verzord grijs baardje en zo’n brilletje met halve glazen. Zijn ergste dorst is over zo te zien en een middelgroot koffer slaat hem bij elke stap nog meer uit het lood. Met zijn slanke vingers tipt hij de stoelen en tafels naast het gangpad zo onopvallend mogelijk aan om zich recht te houden. Een kunst die alleen dronkaards beheersen. Ik zie dat zijn valies een trompetkoffer is. Muzikanten en de eeuwigdurende dorst. Zou hij al een smoesje voor thuis hebben, waarom het deze keer weer zo laat werd? Hij zet het koffer naast zich op een barkruk en schuift de zetel aan, alsof hij galant is voor een aanbeden geliefde.
Hij bestelt twee jonge jenevers. De barvrouw en ik kijken naar het koffer en dan naar elkaar. Een miliseconde van wederzijds begrip. Maar de trompettist schuift beide glaasjes in zijn richting en slaat ze vakkundig achterover. Uit de speakers golft jazz en hij kijkt met een oog naar het plafond. Plechtig schuift hij de stoel achteruit, legt het koffer op de toog en klikt het open. Het instrument lijkt een fonkelende diamant in deze ambiance. Zonder iets te vragen of te zeggen zet hij het instrument aan zijn mond en jammt zachtjes mee op ‘J’ai deux amours’ van Madeleine Peyroux.
Hij speelt met hart en ziel, gekweld bijna. Hees ontsnappen de tonen aan de beker, zijn vingers dartelen over de pistons en bijna worden we betoverd. Maar dan stopt hij, bestelt nog twee jonge jenevers en wankelt naar het toilet. Daar ontwaart de trompettist pas de dame met het breiwerk. Zij leek van zijn kunsten ook niets meegekregen te hebben. Twee zielen in een eigen wereld. Hij vraagt haar ten dans, en tot mijn verbazing stemt ze in.
Muzikanten kunnen niet dansen, zo blijk maar weer. Hij hangt om haar heen op een manier die me doet denken aan ‘Malle Babbe’, van Rob de Nijs: ‘..je lijf nat van zijn kwijl..’ Ze kijkt hulpeloos over zijn schouder naar mij en na een onhandige draai weet ik zijn blik te vangen. Ik schud langzaam ‘nee’ en hij begrijpt het meteen. De Oost-Europeaan wist ik nog af te weren, maar de trompettist laat zijn danspartner alleen en ploft naast me neer.
‘Mijn vrouw is onlangs plotseling overleden’, zucht hij.
Zo zit je uitvluchten te verzinnen waarom je te laat thuis bent. Zo zit je alleen.
Ja sehr schön, maar tis wel DE koffer bij ons hoor.