Naast ‘hartstikke’ en ‘nou’, is ‘jam’ wel het meest Hollandse woord dat Vlamingen kunnen bedenken. Hier zegt iedereen ‘confituur’. Als je als Nederbelg het woord ‘jam’ eens per ongeluk laat ontsnappen, dan kan dat rekenen op vettig gegrinnik. ‘Hoor ‘m daar bezig, den Ollander.’ Het drijft mij tot een analyse van de woorden in onderstaand stukje, waarbij ik zonder volledig te willen zijn, toch het onderste uit de kan wil halen. Sorry, pot.
Jam klonk mij als Zuid-Nederlander eigenlijk altijd al plat in de oren. Horkerig. Zjem. Het past bijna alleen maar in de lompe vorm: ‘mot je nog jam?!’. Hollandser dan het Hollandsch Diep. Hoewel. Er is een Maastrichts carnavalsliedje, dat handelt over een tante, genaamd Neske, die als 107-jarige nog de pannen van het dak fuift. En om dat te kunnen doen ‘it zie allein meh broed mèt jam’. Zeer juist: vanwege de kosten van al dat genachtbraak, eet ze alleen maar brood met jam. Zelfs Maastrichtenaren gebruiken het woord dus met overgave.
Niettemin brengt het me op een tweede negatieve punt. Waar ik vandaan kom, daar was de ‘jam-buurt’ de wijk waar bungalows en kleine villa’s stonden. Veel platte daken, ‘om de hypotheek op te leggen.’ Daar kon je het vlees in onsjes onder de deur doorschuiven. Geen vier kilo varkenspoulet in schonkige hompen dus, die bij de ‘gewone mensen’ gebruikelijk waren. Of het klopte weet ik niet. Maar het gaf het woord jam niet bepaald een extra glans.
De Nederlandse jamfabriek ‘Eerste Nederlandsche Stoom-Gaskracht-Fabriek van Vruchtengeleien en Verduurzaamde Leevensmiddelen de Betuwe’ heeft met Flipje als reclame-ikoon ook veel bijgedragen tot de devaluatie, volgens mij. Zo’n duidelijk van Michelin afgekeken ventje, maar dan met betweterig vingertje en opgetrokken uit een stapel ondefinieerbare bessen. Doe mij maar een broodje Camembert.
Nee, dan confituur. Dat ruikt naar edel ambacht. Je ziet een gezellige mevrouw met schort voor je, die roert in een grote ketel gelei. De versgeplukte vruchten op een rood-wit-geblokt tafellaken. Handwerk, dat het meest eenvoudige ontbijt verheft tot een rijke dis. Het klinkt als iets dat je zelf kunt maken, met geduld en oefening. Slow-food. Terwijl ‘jam’ zonder twijfel uit een stoom-gaskracht-fabriek moet komen.
Ik heb niet eens de herkomst van het vermaledijde woord kunnen ontdekken. Volgens mij van het Engelse ‘jammed,’ iets dat vast zit. Zoals dat drommelse dekseltje altijd.
Maar daar hebben zelfs de Belgen nog niets op gevonden.
Bestaat het woord “jammeren”in het Vlaams of zou dat “confituren” zijn?
Jammen.. dat moet wel confituren zijn. Verder jammert de Vlaming niet, hij kaïet.. (prachtige onomatopee).