Recensie Zomergasten: David van Reybrouck

Schermafbeelding 2014-08-25 om 01.53.02

Ik zag iets wat mijn voorstellingsvermogen te boven ging. Een soort magie. Geen goocheltruc, want bij een goocheltruc weet je dat het niet waar is. Wat hier gebeurde, dat zag je meteen, was wat het was: kunstenaar Nick Steur zette stenen op elkaar die onmogelijk op elkaar konden blijven staan. Al sinds zijn vroege jeugd stapelt hij stenen. Kennelijk is hij zo goed geworden in het vinden van het zwaartepunt dat hij stapels kan maken die de wetten van de zwaartekracht negeren. David van Reybrouck vertelde dat hij Nick Steur in Oostende aan het werk had gezien, op een snikhete dag, en dat hij zich aanvankelijk vooral verwonderde over het acrobatische aspect, maar dat hij dit na verloop van tijd kon loslaten en kon genieten van de pure, meditatieve schoonheid. “Dit is Rothko, voor mij”, zei hij. “Leg uit”, vroeg Wilfried de Jong. “Maar Wilfried, hoe moet ik dit nu uitleggen?”, vroeg Van Reybrouck.

Aan het begin van deze laatste aflevering van Zomergasten 2014 legde Van Reybrouck uit hoe hij te werk was gegaan. Hij wilde geen strak betoog houden. Hij had fragmenten gekozen met onderwerpen die de coulissen van zijn schrijverschap vormden. Daarin was hij zeer intuïtief te werk gegaan. Deze avond zou als een jazzimprovisatie zijn. Het ging niet om het doel, maar om de weg. “Een zwerver kan nooit verdwalen”, zei hij. Je zou zeggen: dat moet Wilfried de Jong, jazzliefhebber, toch als muziek in de oren klinken. Maar Wilfried de Jong houdt niet van dwalen. Waar David van Reybrouck al beeboppend allerlei zijpaden van de schoonheid en de troost insloeg, daar lukte het Wilfried de Jong maar niet om van het pad af te raken. Dat lukt hem nooit: dwarsverbanden leggen, grote stappen maken en het overduidelijke ontstijgen. Hij vraagt het liefste naar de bekende weg.

Gelukkig heeft de Vlaamse lyriek van David van Reybrouck weinig aanmoediging nodig. Gooi een balletje op en hij houdt ‘m hoog. Hij praat zoals hij schrijft. En met schrijven probeert hij te doen wat je met een schilderij of film onmiddellijk kan doen. Als hij het hoge percentage van zelfdoding bij West-Vlamingen jonger dan dertig jaar in verband brengt met de Eerste Wereldoorlog, heeft hij het over de hedendaagse loopgraven waarin jongeren vergiftigd raken door het mosterdgas van hun eigen geest. En over de reden van zijn inspanningen om de democratie te hervormen, wat zijn eigenlijke werk in de weg staat, zegt hij het moeilijk te vinden om te schrijven als ‘het dak van de democratie lekt’. En als hij beschrijft hoe de ouders reageerden die hij moest bellen nadat vijf van zijn vrienden verongelukten in een bizar ongeluk tussen een straaljager en een berggondel, vergelijkt hij dat met het openscheuren van de romp van een schip.

Praten kan hij. Kijken ook trouwens. Beter kun je het niet treffen. De avond begon met een pleidooi voor het kijken naar aftitelingen. Hij had de aftiteling van In the mood for love gekozen van Wong Kar Wai. Een film waarin twee mensen die naar elkaar hunkeren maar nooit tot elkaar komen. We keken naar witte Chinese karakters op een rode achtergrond. Met als achtergrond de trage vioolmuziek van Michael Galasso. Een gewaagd maar aangenaam begin van een bijzonder boeiende avond. Een avond die ons langs de schilder Sam Dillemans voerde die ons al boksend de les las over hoe je helden op een voetstuk moet plaatsen, hoe je vol voor de kunst moet gaan en hoe je je moet verwonderen over een boom die langs de weg staat. We kwamen langs de Friese Homerus, de inmiddels overleden blinde dichter Tsjêbbe Hettinga, wiens poëzie door David van Reybrouck naar het Nederlands is vertaald. “Ik mis ‘m”, zei David van Reybrouck na een mooie stilte. Dat kan Wilfried de Jong overigens uitstekend. Stil zijn op geladen momenten. Zie ook de stilte dat hij stilte liet zijn toen Van Reybrouck over het fatale ongeluk met zijn vijf vrienden vertelde.

We kwamen langs een kalf dat geboren werd in de film Rundskop. Langs Westvlaamse boeren die in een mengsel tussen koeterwaals, gebarentaal en Esperanto aan Poolse seizoenarbeiders probeerden uit te leggen dat ze moesten oppassen voor nog niet ontmantelde granaten. We kwamen langs een chaotische begrafenis in Kinshasa waar ik geen touw aan vast kon knopen. We kwamen langs de waarheidscommissie en Desmund Tutu die praatte over gerechtigheid de herstelt tegenover gerechtigheid die vergeldt. We kwamen langs Lee Scratch Perry wiens reggae Van Reybrouck vergeleek met de ‘onvomaakte volmaaktheid’ van Romaanse beeldhouwkunst. Langs Marguerite Duras die moest huilen omdat ze schrijven met de nacht vergeleek. En we kwamen langs een tandeloze non uit La Grande Bellezza die ons aanraadde om, in plaats van altijd maar op zoek te zijn schoonheid, meer worteltjes te eten.

David van Reybrouck refereerde aan Becket. Dat je altijd maar blijft zoeken. Naar het ware en het schone. En de daaraan gerelateerde paradox: dat je ware schoonheid sneller vindt als je niet zoekt. Hij had het in het begin al gezegd: juist als je niet weet waar je naartoe gaat en als je allemaal schijnbaar onbelangrijke zijpaden inslaat en heel veel overtollige meters maakt, juist dan kom je te weten waar het allemaal om draait. We eindigden in de wolken.

Molovich
Erkend miskend genie. Motto: succes is voor losers.

29 Reacties

  1. Ik heb weer eens geprobeerd te kijken hoor! Ik viel er midden in bij die Friese dichter, en dat vond ik wel intressant, dus, dacht ik, geef die dude eens een kans.
    Nou ten eerste: ik vind dat die vent helemaal niet kan praten. Waardoor ik eerst ging luisteren was aanstekelijk enthousiasme van zijn kant, maar ik haakte echt af bij die oneindige braakstroom aan loshangende anekdotes. Het ergste vond ik dat gedoe rond die Congo, daar ben ik dan ook afgehaakt. “Ja maar wat bedoel je dan post-post kolonialisme?”
    “Ja awel he, nee ik bedoel, kijk je hebt kolonialisme, en dan heb je post-kolonialisme, waar Nederland nog in zit, meer dan Belgie, maar hee, als je dan naar dat land toe gaat, en met de mensen praat, daar gaat het a priori om.”
    Die vraagdude stelde geloof ik nog drie keer een variatie van “Gast waar de fuck heb je het in godsnaam over” maar de Belg bleef zwelgen in “En toen en toen en toen” voorbeelden van dingen die hij had meegemaakt die hij elke keer afkapte voordat het een pointe zou bereiken waarna hij weer dromerig uit zijn kijkers staarde, oh oh oh wat is de wereld toch… Aanwezig. Vent rot toch op.
    Dan die vraagdude- nou heb ik nooit iemand interviewed. Het zal wel heel moeilijk zijn, denk ik zo. Maar dit?? Wat de fuck was dat?? Belg zit met tranen in zijn ogen een verhaal over die Friese dichter af te sluiten, wat vraagt de vraagdude: “Maar wat mis je dan aan hem?”
    VENT LUISTER JE WEL? DIE BELG WAS GEK OP HEM. Alsof hij zat te vertellen dat zijn vrouw dood was, dikke tranen, en die vraagdude dan knikt en vraagt: “Maar wat mis je dan aan haar?” Wat de fuck ben je dan voor autist? Waar is de scherpte? En trek die Belg godverdomme uit de zwelg, stel gerichte vragen!!! Elke keer dat er een poging tot kwam, en die Belg weer de leegte in ging ratelen, waar zijn de vervolgvragen, waar is het terugtrekken met een “Maar je gaf geen antwoord op mijn vraag” nee er waren alleen beleefde hoofdknikjes en “hee de tijd loopt, laten we nog een fragment bekijken.”

    Dat hele zomergasten doet mij denken aan voetbal. Zo nu en dan zie ik een samenvatting van de doelpunten en denk ik “Goh lachen” maar elke keer dat ik er besluit 90 minuten voor te zitten kan ik alleen maar huilen om de verloren tijd. Wat. Een. Bagger.

  2. Ik heb ongeveer 20 minuten zaptijd op Ned. 2 doorgebracht, gisteravond:
    Ik kon me niet aan de indruk onttrekken dat de heer Van Reybrouck een moeilijke-woorden-fetish heeft.
    Misschien gebruikt hij ze niet slechts om mee te koketteren (laten zien hoe intellectueel hij wel niet is), maar bevinden ze zich simpelweg in zijn vocabulaire, dat kan natuurlijk ook best…

    1. dat zou zo maar cultuurbepaald kunnen zijn. In Frankrijk ben je een intellectueel als je moeilijke woorden bezigt (niet meer en niet minder). België lijkt daar misschien op. Ik heb eens vastgesteld: “Goed schrijven in Frankrijk is zo veel mogelijk moeilijke woorden gebruiken in zo lang mogelijke zinnen. In Nederland is het zo simpel mogelijke woorden in zo kort mogelijke zinnen.”

        1. wij aanhangers van de vermaarde literaire kring der nurksers zouden een poging daartoe kunnen wagen. (Dit was een poging luitjes).

  3. Overigens eens met Kipp, zoals altijd. Ik werd zelfs op een gegeven moment echt pissig tegen de vraagdude. De Enige Echte Kunstenaar had net met veel woorden en gebaren uitgelegd dat hij betreurde dat mensen hun tijd verkloten door die tijd in hun agenda te stoppen, in mootjes te hakken en daar strikt bij te leven: zo maar out of the blue langs de weg te stoppen om naar een boom te kijken is er niet meer bij. Dan zegt de Belg iets en interrumpeert de vraagdude hem met: “Laten we onze tijd niet verkloten, HUP! naar het fragment.” NEEEEEE schreeuwde ik tegen hem: dat is nou precies wat de kunstdude NIET bedoelde!

  4. Nee, vraagdude had gelijk, want wist al van komende essentiële scene met vraagnon in La Grande Bellezza.
    De film gaat over Jep die zogenaamd op zoek naar de Grote Schoonheid jaren van zijn leven verkloot met het structuurloos out of the blue scoren van schoonheidjes en met het uitstellen van het schijven van zijn boek. Vraagnon prikt dit wolkje boomgeknuffel genadeloos door, blaast het vergankelijke flamingo’s schoonheidsmomentje eenvoudig weg en vraagt “Hoe zit het met je boek?” “Wortels zijn belangrijk!”
    Daar leek zelfs even vraagdude de film beter te begrijpen dan Kunstdude, want die mompelde iets over peentjes eten, neen!

    Ook Kunstdudes moet zich aan planning en deadlines houden en strikt leven op hun (beperkte) wortels: Kunst maken lukt alleen door tijd in mootjes gehakt in de agenda te stoppen; en met Kunst komt onvergankelijke schoonheid vanzelf.

    1. Daar zit wat in ja. Maar trouwens, ik zei ook niet dat ik het eens was met Kunstdude. Het ging me erom dat Vraagdude iets van Kunstdude misbruikte. Ja, dat is genoeg om mij op stang te jagen. Over de vraag in hoeverre ik het met Kunstdude eens of oneens ben kan ik een boom opzetten.

    1. Daar kan ik maar niet aan wennen. Die rare het/de verdeling in het NLs. In het Frans is het anders. Alles is daar mannelijk of vrouwelijk, en dat is zo klaar als een klontje. Hier weet je nooit wat voor geslacht een woord heeft (dus ook het DING waar het woord naar verwijst, voor mijn part, wat het mij extra moeilijk maakt want uit huis uit ben ik gewoon dat dingen een geslacht HEBBEN), en ten overmate van ramp hebben jullie ook die rare HET. Gatverdamme wat een gedrocht.

  5. ‘Het’ gaat verdwijnen, vernam ik laatst. Als lidwoord, bedoel ik dan. Niet in een zin als: het werkt! Die ‘het’ blijft wel gewoon bestaan. Vergelijk ‘it’ en ’the’. Denk ik. Anyways, prima zaak lijkt mij.

  6. Om terug te komen bij dat ‘het’ (ja daar ben ik sindsdien over aan het nadenken geloof het of niet). Ik geloof toch dat ik ergens ongelijk heb in mijn afkeer van dat woordje. In geval van het schaap is het toch geweldig raak? Je weet toch niet of het schaap een mannetje of een vrouwtje is? Als het een mannetje is dan zeg je DE ram (m), als het een vrouwtje is DE ooi (v), en als je het niet weet, dan zeg je HET schaap. Ik vind het nu van een vernuftheid niet te dromen.
    DE man (m), DE vrouw (v), HET mens (o). Geen speld tussen te krijgen.
    We moeten natuurlijk wel enige consequentie nastreven door ook HET kip te gaan zeggen (DE haan, DE hen, HET kip). Etc.

  7. Volgens mij is het toch echt ‘de mens’ en niet ‘het mens’. Ik vermoed dat de vernuftigheid van ‘het schaap’ en ‘het paard’ en ‘het konijn’ toeval is. Zie ook ‘de hond’ en ‘de vogel’. En wat moeten we met verkleinwoorden als het reutje en het teefje? Kortom, u ziet een vernuftigheid die er niet is.

  8. Ah, ik had de laatste zin uit uw betoogje niet goed genoeg gelezen, zie ik nu. We moeten naar een duidelijker onderscheid gaan. Blijft alleen het probleem van de verkleinwoordjes over. Of moeten we gewoon accepteren dat we dingen degenitaliseren zodra we ze verkleinen?

    Wat ik me wel afvraag: sta je anders tegenover de dingen als je weet welk geslacht ze hebben?

          1. Dan hou je toch hetzelfde gezeik? (Dat je eerst moet weten welk geslacht een woord heeft voor je “haar” of “zijn” kan zeggen/schrijven. Of spreek je het op dezelfde manier uit en geldt het alleen voor het schrijven?)

  9. Geen idee, maar daar gaat het niet om. Esperanto heeft maar één lidwoord: ‘la’. En zelfstandig naamwoorden zijn gewoon altijd neutraal, het bijvoeglijk naamwoord hoeft niet veranderd te worden. Wil je woorden die iets mannelijks betekenen (bijvoorbeeld man of vader) vrouwelijk maken, dan gebruik je het achtervoegsel –in. En neutrale woorden zoals ‘kato’ (kat) kan je ook mannelijk/vrouwelijk maken m.b.v. het voorvoegel vir- of het achtervoegsel –in.

    1. Mij gaat het dus wel om dat bezittelijke voornaamwoord. Want dat is precies waar het fout gaat in het NLs, met de ‘de’ woorden. Die zijn vrouwelijk of mannelijk, maar daar heb je geen last van, tot je iets bezittelijks daaraan wilt toevoegen. Dan moet je weten of het “haar” is of “zijn”.

      1. Ik begrijp het. Voorstel: ‘zijn’ of ‘haar’ vervangen door ‘hets’. De man rijdt op hets fiets. De vrouw rijdt op hets fiets. Maar dan zal wel iemand vragen of het dezelfde fiets is of dat het om twee verschillende gaat..

        1. “De man rijdt op hets fiets. De vrouw rijdt op hets fiets. Niet dezelfde fiets! Twee verschillende! De man hets eigen fiets en de vrouw ook hets eigen fiets.” Dat kan leuk worden, dat nieuwe systeem van je. Ik ben voor.

Laat een antwoord achter aan Molovich Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *