Zeven jaar geleden begon ik op Panzerfaust de Bijbel Lees Sessies. De hoogste tijd om de draad weer op te pikken. Maar voordat ik dat doe, even alle afleveringen tot nu toe. Dit is aflevering 20.
Volgens mij is God een liefhebber van de omslachtige practical joke. Hij mag er graag jaren voor uittrekken. Dat kan natuurlijk ook makkelijk als je eeuwig bent en de tijd er niet toe doet. Wellicht kun je zelfs de hele schepping, en dan vooral de schepping van de mens, als een practical joke beschouwen. De punchline van het verhaal van Jozef en z’n broers wordt zeer terloops verteld. Je zou er bijna overheen lezen. Gelukkig heeft u mij nog, nooit te beroerd een grap van God te ontrafelen.
Zoals u zich weet was Jozef door zijn Egyptische broodheer in het gevang gezet. Daar won hij al snel de hearts and minds van de gevangenisbewakers, die alle verantwoordelijkheid over alle gevangenen in handen van Jozef legden.
Op een goede dag hadden de schenker en de bakker van de farao hun vorst op de een of andere manier dusdanig kwaad gemaakt dat ze bij Jozef in het gevang waren beland. Beiden hadden die nacht een droom. De schenker droomde over drie wijnranken, waarvan hij de druiven in de beker van de farao uitperste en aan hem te drinken gaf. En de bakker droomde dat hij op zijn hoofd drie mandjes met gebak had, die werden leeggegeten door vogels. Jozef legt uit dat de eerste droom voorspelt dat de schenker over drie dagen door de farao vrijgelaten zal worden en in ere hersteld. De tweede droom voorspelt dat de bakker over drie dagen opgehangen zal worden en dat vogels het vlees van zijn schedel zouden eten. Jozef vertelt deze dromen zonder enige emotie te tonen. Hij is niet blij voor de schenker, hij is niet droevig voor de bakker. Geen enkel woord van medeleven heeft hij voor de bakker over. Kil legt hij de dromen uit, en daar houdt hij het bij. Jozef lijkt geen enkel gevoel voor empathie te hebben. Niet tegenover zijn broers, niet tegenover de bakker en de schenker. Nu ik er zo over nadenk, krijg ik sterk de indruk dat Jozef licht autistisch was. Aan de andere kant had hij natuurlijk wel zeer sterke sociale eigenschappen, die er telkens voor zorgde dat hij binnen geen tijd geliefd was bij zijn meerderen. Eerst zijn vader, toen zijn Egyptische broodheer, toen zijn bewakers en weer later, zo zullen wij merken, de farao. Naar boven likken, dat kon Jozef erg goed. Een manipulatieve charmeur, een sociopaat wellicht.
De dromen van de schenker en de bakker komen precies zo uit als Jozef had voorspeld. Jozef had aan de schenker gevraagd, mocht de droom zoals voorspeld uitkomen, een goed woordje voor hem te doen. De schenker verzuimde dit. Totdat, twee volle jaren later, de farao ineens twee dromen had. In de eerste droom kwamen zeven prachtige vetgemeste koeien uit de nijl zetten, gevolgd door zeven magere koeien die de vette koeien gingen opeten. Daarop volgde een droom waarin zo’n beetje hetzelfde gebeurde met zeven dikke aren en zeven magere aren. Geen van de geleerden en droomuitleggers die de farao in dienst had, wist deze dromen te duiden. Waardeloze droomuitleggers, als je het mij vraagt, maar goed, daar gaat het niet om, waar het nu om gaat is dat de schenker zich ineens herinnert dat hij in het gevang een Hebreeuwse jongeman had ontmoet die zeer adequaat zijn droom en de droom van de bakker had voorspeld.
Niet veel later stond Jozef voor de farao. De farao vertelde zijn dromen en Jozef legde uit dat beide dromen eigenlijk hetzelfde zeggen: er komen zeven jaren van overvloed, gevolgd door zeven jaren van schaarste. Als je het zo ziet staan, is het zo eenvoudig als wat, maar ja, je moet het wel zien natuurlijk. Dat de twee dromen twee keer hetzelfde zeggen, betekent volgens Jozef dat Gods besluit onvermijdelijk is: “(dit) wil zeggen, dat de zaak bij God vaststaat, en dat God die haastig zal volbrengen.” (Gen. 41:32) Jozef raadt aan om in die eerste zeven overvloedige jaren een dusdanige voorraad aan te leggen, dat Egypte zonder moeite de magere jaren doorkomt. De farao, die genoeg heeft van dat inadequate zooitje jaknikkers waarmee hij zich heeft omringd, is zo onder de indruk van Jozef dat hij prompt besluit om deze charismatische Hebreeër tot Minister van Alle Zaken te benoemen. “Gij zult over mijn huis zijn, en op uw bevel zal mijn gehele volk zich voeden; alleen door de troon zal ik boven u staan.” (Gen. 41:40)
En zo geschiedde alweer. Er komen zeven volle jaren, waarin Jozef een enorme voorraad voedsel aanlegt, en er komen daarna zeven magere jaren, waarin Jozef die enorme voorraad met beleid weer teruggeeft aan de nooddruftige bevolking. Dat Egypte het enige land is waar men te eten heeft, dat bereikt ook de oren van Jakob, de vader van Jozef. Jakob geeft tien van zijn elf overgebleven zonen de opdracht om naar Egypte te gaan, en daar voedsel te kopen. Alleen zijn jongste zoon, Benjamin genaamd, de volle broer van Jozef, die houdt hij thuis.
Afijn, ik zal proberen het een beetje kort te houden. De tien broers komen bij Jozef, ze herkennen Jozef niet, Jozef herkent hen wel, en wordt heen en weer geslingerd tussen vreugde, woede en verdriet (dus toch emotie). Aanvankelijk wint de woede het van de vreugde. Jozef zegt de broers niet te vertrouwen, vraagt waar ze vandaan komen, of ze nog meer broers hebben, of hun vader nog leeft. De broers vertellen over Benjamin, hun jongste broer, en Jozef eist dat ze die jongste broer gaan halen, als bewijs dat ze te vertrouwen zijn. Als onderpand blijft Simeon in Egypte. Op zich begrijpelijk dat Jozef op wraak zint, alleen raakt hij vooral zijn vader hiermee, die part noch deel had aan de verkoop van Jozef. Maar goed, soms wint de zin op wraak het nu eenmaal van de ratio.
De broers gaan terug, vertellen het verhaal aan hun vader en vertellen dat de onderkoning van Egypte Benjamin wilde zien. Maar Jakob weigert Benjamin mee te geven. Hij heeft al eens een lievelingszoon verloren. “Je mag mijn zonen doden, als wij Benjamin niet levend terugbrengen”, probeert oudste zoon Ruben nog. Verleidelijk natuurlijk, je eigen kleinkinderen vermoorden, maar Jakob vindt het niet opwegen tegen een mogelijk verlies van zijn jongste, dierbaarste zoon. “Overkomt hem een ongeluk op de weg die gij gaan zult, dan zult gij mijn grijze haar met verdriet in het dodenrijk doen neerdalen”, zo zegt hij niet zonder gevoel voor dramatiek.
Als de nood hoog genoeg is, blijkt elke belofte breekbaar. Toen de uit Egypte meegenomen waar op was, moest er toch echt weer nieuw voedsel gehaald worden. Jakob gaat akkoord, en nu vertrekken al zijn nog overgebleven zonen naar Egypte. Daar aangekomen speelt Jozef aanvankelijk eenzelfde smerig spelletje met zijn broers. Waarbij hij zo nu en dan de kamer moet verlaten om zijn tranen te verbergen (toch weer die emotie). Met name het zien van zijn jongste, volle broer, doet ‘m wat. Om hen nog eenmaal de stuipen op het lijf te jagen, laat Jozef zijn broers gaan, en stopt een zilveren beker in de zak van Benjamin, zodat hij hem valselijk van diefstal kan beschuldigen. Als de broers even later opgepakt worden en zich wanhopig afvragen wie hen erin heeft geluisd, maakt Jozef zich bekend. De verwarring is groot, de angst ook. Op wat voor wraak zou Jozef zinnen? Maar Jozef zint niet meer op wraak. Jozef is nu blij dat hij zijn familie heeft teruggevonden, en dat de kans groot is dat hij zijn vader weer kan zien.
Jozef legt de hele geschiedenis zelfs zo uit dat zijn broers zich niet schuldig hoeven te voelen dat ze hem ooit aan een louche slavenhandelaar hebben verkocht: “Weest nu niet verdrietig en ziet er niet zo ontsteld uit, omdat gij mij hierheen verkocht hebt, want om u in het leven te behouden heeft God mij voor u uit gezonden.” (Gen. 43:5) Het komt erop neer dat God ervoor gezorgd heeft dat Jozef in Egypte aan het hoofd kwam, zodat hij zijn broers in tijden van hongersnood kon voeden. “Daarom heeft God mij voor u uit gezonden om u een voortbestaan te verzekeren op aarde, en om voor u een groot aantal geredden in het leven te behouden. Dus zijt gij het niet, die mij hierheen gezonden hebt, maar God.” (Gen. 43:7-8)
Maar was het ook niet God geweest die voor de hongersnoden had gezorgd? Had God niet net zo gemakkelijk geen hongersnood kunnen laten uitbreken, zodat Hij niet die hele klucht had moeten regisseren. Ja, dat had Hij makkelijk kunnen doen. En dat had heel veel mensen een hoop ellende bespaart. Kennelijk geniet Hij ervan. Je hoort ‘m lachen op z’n wolkje, zich verkneukelend om z’n eigen vernuft. Daar had ie ze weer mooi tuk, de sukkels. En ze bleven Hem maar eren en bedanken. En waarvoor? Voor naaistreken, meneer. Hongersnoden, lieve God, dat is niet om te lachen. Je laat geen hongersnoden woeden enkel en alleen om jezelf te vermaken. Dat doe je niet.
tellen wordt moeizamer op de oude dag.
Die God doet me een beetje denken aan die dude uit Game of Thrones, die Theon als een soort beest had gedresseerd met martelingen en castratie en af en toe een aai als die wat goed deed. Best een psychopaat dus, die God.
Hij is zo MENSELIJK