Spraakverwarring

Toen ik in het tweede jaar van mijn tweede studie zat, werd ik door een docent aangemoedigd mee te doen aan het prestigieuze concours “International Contest for Outstanding Students of the Japanese Language”. Nooit gehinderd door zelfonderschatting toog ik spoedig naar de Laan van Dinges te ‘s-Gravenhage, alwaar het concours plaats vond, in de statige villa van de Japanse ambassade.

In de wachtkamer begreep ik de omvang van mijn overmoed. Alle aanwezigen zaten in het laatste jaar van hun studie. Ze keken meewarig naar mij, die driftig doorging met wat ik de hele reis had gedaan: Japanse karakters in mijn hoofd stampen. Ik nam altijd overal mee een zakschriftje vol met die rabiate dingen, die zo vreselijk zijn om te leren en des te makkelijk om te vergeten. Elke student Japans of desnoods Chinees (het Chinese schrift is makkelijker) zal dit beamen. Ik zat daar dus ijverig te blokken, onder de neerbuigende blikken van mijn opponenten. Zij maakten daar zelfs opmerkingen over, zo van “Goshie, ben jij nog met karakters bezig? Dat doen we al lang niet meer hoor.” Na het schriftelijk onderdeel werden wij één voor één binnen geroepen.

Ik won.

Dat betekende dat ik voor drie weken naar Japan moest, als afgevaardigde van Nederland te midden van een bonte stoet studenten Japanologie uit de hele wereld. En dus mijn kleuter achter moest laten bij zijn stokoude vader, een figuur van de bovenste plank, zware alcoholist en notoire verwaarlozer van baby’s.
Ik deed het toch.

Ik bleek eersteklas te vliegen. Eersteklas is altijd een onvoorstelbare luxe, maar JAL-eersteklas was een verhaal apart. Ongekend hightech comfort in die grijze vroege jaren negentig, met individuele schermpjes vol hoogstaand technisch kunst- en vliegwerk, dat voor de normale mens nog niet bestond. Hebt u de film Oblivion gezien? Dat werk. Ter vergelijking: in de economy waren er nog helemaal geen schermen zoals nu. Het lekkerste eten werd ons voorgeschoteld (kaviaar!), de duurste cognacs en champagnes (naar believen!), de stoel werd in een handomdraai een heus bed en we vlogen de snelste route: 11 uur, straal boven de Sovjet Unie. Wat een verschil met de 33 uur die het me elke keer kostte als ik die reis uit eigen zal betaalde.

Drie weken lang zouden we in diezelfde luxe ondergedompeld blijven. We kregen elke memorabele hoek van Japan te zien, vervoerd in speciale compartimenten van de shinkansen, de hogesnelheidstrein die al zestig jaar meermalen per dag zuid en noord Japan verbindt. Centimeters dik tapijt op de vloer, design long chairs spaarzaam gestrooid in een verder lege wagon. Je kon 360 graden draaien, languit liggend, zonder iemand aan te raken. Volgens mij hadden wij ook schermpjes, net als in het vliegtuig (wat destijds ongekend was en die ik er waarschijnlijk nu bij bedenk, met de achteruit werkende kracht van invulling van de realiteit). Dik tien jaar later probeerde ik diezelfde stoelen te boeken: mijn teleurstelling was groot bij het aanschouwen van wat de ‘gewone’ eersteklaszetels waren. Ze hadden voor ons blijkbaar een serie VIP-wagons gehuurd.

We verbleven in prachtige hotels in heel het land, aten de meest delicate cuisine, zagen de schoonste tempels, de vredigste zentuinen, de meest grandioze kastelen, de schattigste dorpjes, de grootste steden. Kregen colleges van hoge piefen, bezochten het Museum der Verschikkingen in Hiroshima (waar ik vertikte naar binnen te gaan), deden mee aan theeceremoniën (waar ik een hardnekkige hekel aan heb). Maar het aller, allerleukste, waren mijn medelaureaten.

Zij kwamen uit alle hoeken van de wereld. Elk land had het beste wat zij te bieden had op aanstormend Japanologisch gebied naar precies mijn coördinaten toegestuurd. Daar bevond ik me dus, te midden van jongeren uit de VS, Canada, China, Korea, Hawaï, Indonesië. Uit plekken waar ik nog nooit had gehoord: Tonga, Guam…. Een verdwaalde Griek en ik waren de enige twee Europeanen. Op bijzondere gelegenheden verschenen autochtonen uit historisch bewuste etniën in klederdracht, onder andere onze Mongoolse, wat elke keer een feest voor het oog was.

Binnen de kortste keren hadden twee grote groepen zich afgetekend: de Amerikanen, Tonganen, Canadezen, Hawaïanen klonterden samen. En ik hing rond met de Chinees, de Koreaan en de Rus. In de groep der Amerikanen zeg maar, waren ze bedreven in social kitsch en banaliteiten. Ze hingen aan de lippen van de dikke Tongaanse, die er de gewoonte op na hield iedereen die ze sprak liefkozend te strelen. Ik moest hier niets van hebben: de Amerikanen riepen dan dat het haar cultuur was om dat te doen. Ik riep dat het de mijne was om dat niet te doen. Zij zagen er ook allemaal hetzelfde uit, met hun spijkerbroeken, witte sportschoenen en dito sokken. Die laatste hielden ze ook onder een pak bij de formele gelegenheden aan. Iets waarvan Europeanen collectief en hartgrondig ieuwen. Wij, de groep der communisten om ons maar zo te noemen, zagen er naar verhouding een beetje shabby of apart uit, maar bezaten kritische geesten en hadden dientengevolge continu de slappe lach. Geen lachwekkender land dan dat der Japanners in een zo formeel mogelijke setting. We kwamen drie weken lang niet meer bij.

De Koreaanse had uitgevonden dat Japanners het credo “Don’t disturb the peace” bezigden. Vanaf dat moment werd elke kleinigheid langs die meetlat gelegd. En hoe meer we probeerden de peace niet te disturben, hoe minder het lukte.

Voor het einde van de reis kregen de Koreaanse en ik ruzie, en de Chinese kon ik naderhand – in dat internetloos tijdperk – nooit meer bereiken. Maar de Rus en ik bleven vrienden. Hij werd een vooraanstaand Japanoloog en kwam mij af en toe bezoeken onderweg naar wetenschappelijke congressen. Bij één van die gelegenheden had hij twee collega’s meegenomen. Hoogblonde Russinnen uit Sint-Petersburg, niet spleetogige Aziaten uit Wladiwostok (laat dit beeld op u inwerken, komt zo van pas). We besloten het Van Goghmuseum aan te doen. Zo stonden wij dus, een Nederlandse Française en drie Russen, Japans (immers de enige taal die we gemeen hadden) met elkaar te babbelen in het Van Goghmuseum, dat die dag – toevallig of gewoonlijk – tjokvol Japanners stond. Eerst liepen ze nietsvermoedend langs, verveeld kijkend op één der verplichte stoppen van hun razendsnelle Europatrip. Dan stonden ze even stil: “Hoorden zij het goed? Was dat Japans?”. Vervolgens porden ze elkaar: kijk nou, vier gaijins die Japans praten met elkaar… Hoe kan dat nou?

Nooit in mijn leven heb ik mensen zo raar zien kijken.

 

 

 

Oud Zeikwijf
Beroepsbrokkenpiloot. Vloog nochtans op haar achtste reeds rakelings langs bergkammen om berggeitjes en bergmarmotjes te tellen. Is tot haar eigen verdriet gemodelleerd naar haar vader, een onbehouwen Italiaanse charmeur met een groot hoofd en een passie voor even belachelijke als tijdrovende hobby’s. Komt oorspronkelijk uit Frankrijk. Heeft in Japan gewoond. Woont sinds begin jaren ’80 in een boomhut op het Waterlooplein in ‘Magies Centrum Amsterdam’, van waaruit ze haar schrijfsels via rooksignalen aan de redactie doorseint. Ze schrijft ook voor AT5, Sargasso en voor Kutbinnenlanders. En op haar eigen stukje internet: oudzeikwijf.com.

3 Reacties

  1. Wat?!? Mocht jij eersteklas? Ik heb ook ooit zo’n wedstrijd gewonnen maar zat toch achter in de kist! Zou er een verband kunnen bestaan met eventuele misdragingen jouwerzijds met de cognac-fles en deze degradatie voor latere nihongo gakusei…

  2. Net zoals de voormalige Sovjet-Unie en Joegoslavië zijn er in de EU talloze volkeren bij elkaar gestopt die absoluut NIET met elkaar te verenigen zijn, steeds verdeelder raken omdat buitenstaanders koste wat het kost moesten worden voorgetrokken, er hierdoor inderdaad een grote spraakverwarring ontstaat, de Europeanen de EU en de euro steeds meer gaan haten en wee het land dat zich tegen de stink-EU verzet: verkettering is Brussel niet vreemd meer alsof de EU-hatende Europeanen zoals Hongaren, Britten, Nederlanders, Duitsers etc. een bende levensgevaarlijke Dracula’s, weerwolven, monsters van Frankenstein, mummies, zombies of heksen zijn!
    Het lijkt haast of de EU-bestuurders (die onderling ook te verdeeld zijn in hun talen) zich gedragen naar aanleiding van een Nederlandse fabel over eekhoorns die ontzettend dom en hebberig waren.
    Deze eekhoorns wilden namelijk flessendoppen met eksters wisselen in ruil voor noten. Dat ging een tijdje goed totdat de eekhoorntjes meenden dat flessendoppen waardevoller waren dan nootjes en verzamelden ze meer doppen dan nootjes. Op een gegeven moment gingen ze zelfs met een vos onderhandelen over de waarde hiervan en kreeg iedereen ruzie met elkaar omdat ze het allemaal beter wisten. Toen verscheen er een wijze uil aan wie de eekhoorntjes raad wilden vragen en recht over de vos zou spreken daar zij meenden dat deze de eekhoorntjes had bedrogen.
    De uil vroeg toen: “Zijn doppen zoveel waard als een gek ervoor wil geven. En jullie waren de gekken die er acht nootjes voor gaven. Wat hadden jullie eigenlijk gedacht met die doppen te doen?”
    Een grijs eekhoorntje: “Aan de eksters verkopen maar die wilden niet meer dan drie nootjes voor een dop geven!”
    Uil: “De vos heeft jullie er toch niet toe aangezet hoeveel flessendoppen waard waren. Jullie zijn namelijk een bende hebzuchtige en domme sufferds die elkaar zaten op te jutten en je eigen wintervoorraad erdoorheen joegen voor de doppen die jullie nou niet meer kunnen ruilen met de eksters! In werkelijkheid zijn die doppen voor jullie niets waard en kun je beter zelf op zoek gaan naar nootjes voor de winter aanbreekt!”
    De EU-landen en Brussel geven helaas onderling ook hun eigen geld uit aan dingen waar ze totaal NIETS aan hebben omdat ze denken slimmer dan anderen te zijn waardoor zij constant zichzelf te slim af zijn! Dus wat mij betreft wordt de gehele EU op de mestvaalt gegooid daar de EU-elite nog idioter bezig zijn dan de eekhoorns!

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *