Ze zet de gevulde emmer naast haar voeten en kijkt me aan. Ik vraag haar hoe het gaat. Ze heeft een doekje vast. Dat doekje blijkt even haar enige houvast. Ze rolt het op, knijpt erin, laat het weer uitrollen. Ze rolt het weer op en knijpt erin. Terwijl ze dit doet vertelt ze dat haar vriendje het heeft uitgemaakt. Ze blijft naar de grond kijken.
Hij is pas 22 en wil graag feesten, niets doen, geen verantwoordelijkheden. Niet meer werken in de bouw, niet meer wekenlang in een huis met alleen maar kerels ergens ver weg in Duitsland. Hij gaat terug naar Polen. Aankomende vrijdag al. Dan is ze alleen. Alleen in een land waar ze de taal niet spreekt en waar ze zich niet welkom voelt.
Ze rolt haar doekje op, knijpt erin, rolt het weer uit. Zij heeft niets meer in Polen. Enkel een zwaar depressieve pillenslikkende moeder. Geen toekomst, geen baan, geen huis, niets. Hier kan ze nu de huur niet meer betalen. Bij haar zus wonen die hier ook werkt gaat niet, daar woont al een vriend in. Geen plek meer. En terwijl ze aan het praten is, rolt ze het doekje op, knijpt erin en laat het weer uitrollen.
Ze maakt schoon. Ze begint om acht uur ´s ochtends, fietst door weer en wind naar alle dorpen in de omtrek omdat de bus te duur is en komt iedere avond om zeven uur bekaf thuis. Ze gaat naar school, leert Engels en Nederlands en is moe, heel erg moe. Haar ogen vullen zich met tranen en terwijl ze het doekje weer oprolt zegt ze: “Heartache is terrible, it makes you sick. He is leaving me after five years. I don´t know what to do. I don´t know what to do.” Voor het eerst kijkt ze me even aan. Dan draait ze om, pakt haar emmer, gooit het doekje in het water en loopt de trap op.