Stil was hij. Het Hoogste Woord.
Daar stond hij, in de wachtkamer.
Hij roerde zich nog even niet.
Het Hoge Woord staarde uit het raam en vroeg zich zwijgend af
hoe het zover had kunnen komen.
Natuurlijk, het had veel te maken gehad met Het Laatste Woord.
Als Het Laatste Woord niet zo’n stampij had lopen maken,
waren er niet zoveel woorden gevallen.
Over elkaar hadden ze gestruikeld
en door elkaar hadden ze heen geschreeuwd.
Met krachttermen,
holle retoriek
en een zekere woordblindheid.
De radiostilte die de woorden tot dan toe
in toom had gehouden, was verbroken.
En veel scherpe woorden waren gevallen.
Maar niet hij.
Het Hoge Woord stond nog.
Ferm. Krachtig.
Met een krampachtige maar sprekende lach.
Hem kregen ze er niet zomaar onder,
hij was immers nog altijd Het Hoogste Woord.
Misschien was dat inmiddels
nog maar een retorische kwestie,
maar Het Hoogste Woord was nog niet gevallen.
Het Hoogste Woord was hooguit
stilletjes aan wat lippen ontglipt,
maar bij de letter van de wet
waren er nog een paar ingrepen te gaan
voor er van vallen gesproken mocht worden.
Tot die tijd was alle praat over vallen,
vloeken in de kerk.
Aan zijn lippen zou het woord vallen
niet vroegtijdig ontvallen.
Grimmig grijnzend keek Het Hoogste Woord uit het raam.
Te lang.
Klopt.