Herman Brusselmans sleepte mij ooit de literatuur in. Dankzij Ex-Drummer begreep ik pas dat er ook gelachen mocht worden tijdens het lezen. Daarna verslond ik zijn werk. Kreeg ik dorst van Heden ben ik nuchter. Vond ik De man die werk vond het beste Nederlandstalige boek van het fin de millennium. En besloot ik dat “Guggenheimer rook aan zijn neus” tot in de lengte der dagen mijn favoriete openingszin zal zijn.
Maar ergens ter hoogte van Logica voor Idioten begon ik er genoeg van te krijgen. Zijn volgende drie boeken las ik nog plichtsgetrouw, de mozaïekvertelling Het Einde van Mensen in 1967 vond ik zelfs erg goed, maar van de boeken daarna heb ik hooguit staand in de boekhandel de eerste drie zinnen gelezen om te weten dat Herman Brusselmans en ik uit elkaar waren gegroeid. Maar zodra ik een interview met hem lees, weet hij mijn hart te stelen.
Hij stond in De Volkskrant-rubriek ‘de boekenkast van…’ Herman Brusselmans heeft geen boekenkast meer. Op bijgaande foto zit Herman Brusselmans op het kleine stapeltje boeken dat nog van hem is. Zwarte bril. Donkere haren die wat vlassig zijn pezig gelaat omlijsten. Hij kijkt me wat verwijtend aan. Waarom ik hem verlaten heb. Zijn hondje staart mistroostig in het niets. Herman Brusselmans heeft, sinds het vertrek van zijn vrouw, de meeste van zijn bezittingen de deur uitgedaan. Ik vermoed dat het niet lang duurt voordat hij, misantropische zenmeester tegen wil en dank, het soort staat van verlichting bereikt waarin het altijd regent.
[Dit stukkie verscheen op Sargasso]