Lutje Jezus

Ik ben geboren in de kerstnacht van 1962, een van de koudste winters die ons land heeft gekend. Een paar weken voordat Reinier Paping naar zijn heroïsche overwinning reed tijdens de meest barre Elfstedentocht uit de geschiedenis. Mijn ouders waren kort daarvoor verhuisd vanuit het westen, Amsterdam, naar het noordoosten, Beerta, waar zij onderdak vonden in een verlaten boerderij. Dat wil zeggen het woonhuis was niet meer in gebruik, daar konden wij terecht, maar de stal nog wel. In de stal waren nog drie schapen en een geit. Wij mochten in de boerderij wonen in ruil voor door mijn vader gemaakte beelden, die hij hakte uit oude balken van de boerderij, wat de eigenaar niet wist maar wat hoogstwaarschijnlijk ook de reden is dat het huis er tegenwoordig niet meer staat.

Op 24 december om twintig over elf  ‘s avonds ging mijn vader naar de stal op zoek naar hout voor de kachel. Hij wist altijd wel weer een onopvallende balk te vinden die hij als beeldhouwer en houtexpert meteen taxeerde, voor de kunst of voor de warmte. Maar in de stal vond hij ook de geit en de drie schapen verkleumd bij elkaar in een hoekje, buiten was het ondertussen 15 graden onder nul. De boer had de koeien naar een andere beter geïsoleerde stal gebracht. De schapen konden wel blijven waar ze waren dacht hij. Want zo redeneerde hij, ze hadden immers dezelfde wol als de truien die ik draag en die zijn maar wat warm, zijn truien en die van zijn kinderen, ze zouden later allemaal hun eigen boerderij krijgen van pa, werden gemaakt van de bruine wol van deze schapen sinds zijn vrouw gedurende de zomer van 1956 had leren spinnen en breien bij de vereniging van plattelandsvrouwen.

Mijn vader vond een mooie steunpaal die niet geschikt was voor de kachel maar wel om er een beeld uit te hakken, dat hij Marie zou noemen, toen zijn oog viel op de houten afscheiding waartegen de dieren waren aan gekropen. Dat is genoeg hout voor de Kerstdagen dacht hij maar dan zijn die beesten ook hun beschutting kwijt. Jongens er zit maar één ding op, we moeten jullie schutting delen, mee naar de woonkamer en hij joeg de beesten de stal uit, het deel over, door de gang naar de ruime woonkamer. Daar lag mijn moeder in het kraambed met mijn zusje van vier. Ook mijn broer van net zes en zoals alle kinderen van die leeftijd een betweter, zat onder drie dekens naar de olielamp te staren alsof daar nog wat warmte vanaf kon komen. Naast het kraambed stond mijn toekomstige bedje al klaar; een houten wijnkist, Chateau Noël, met daarin een kussensloop gevuld met pure wol die mijn moeder nog een paar weken daarvoor van de boerin had gekregen. Dekens of lakens waren er niet, op het door oma gehaakte plaid na, dat ook al door mijn broer en zus was gebruikt toen zij pas waren geboren en een paar oude Jaeger lange onderbroeken van mijn vader, niet helemaal wit meer maar wel erg warm. Toen mijn vader de dieren voor zich uit jagend de kamer binnen kwam was het enige wat hij zei, die beesten hebben het net zo koud als wij.

Hij ging weer terug om in de stal de houten beschutting te slopen en in stukken te hakken groot genoeg voor de kachel, niet te klein want dan branden ze te snel op. Toen mijn vader met een tenenmand gevuld met hout door de gang naar de woonkamer liep kwam hij daar, gekleed in een oude legerjas en op drie paar geitenwollen sokken, mijn moeder tegen. Schat de vliezen zijn gebroken. Het was ondertussen half twaalf. Eerst de kachel opstoken en dan ga ik naar de dokter, antwoordde mijn vader resoluut. En zo geschiedde, mijn vader gooide wat hout op het vuur pookte er nog wat in deed het deurtje van de kachel dicht en instrueerde mijn toekomstige broer om de boel in de gaten te houden maar vooral om er niet aan te komen. Hij trok zijn lange lederen motorjas aan zetten een pet op, pakte de bij de motorjas horende leren handschoen die perfect over de mouwen van zijn jas vielen, minder perfect was dat zowel de linker als de rechter wijsvinger dwars door de handschoen naar buiten kwamen. Terwijl hij over een van de schapen stapte die zich evenals de geit rond het bed op het kleed, gemaakt van de wol van hun grootmoeder, riep hij nog richting de badkamer, schat ik ga dokter Marino halen. Want een telefoon hadden we niet, trouwens dankzij de vorst lag in heel Oldambt het telefoonnet plat.

Naast de boerderij stond de auto van mijn vader, een Bedford die ooit als postauto had gediend. Aan de linkerkant zat een enorme deuk doordat mijn vader tijdens de verhuizing van het westen naar het noorden, een keer van een dijk was afgevallen met de bus. Gelukkig zat het stuur rechts, handiger voor het afleveren van pakketjes, de linker deur kon door het ongeluk namelijk niet meer worden geopend. Pa draaide het contactsleuteltje om, de auto gaf geen kik. Nog een die niet tegen de kou kan, mompelde pa. Hij besloot te gaan lopen, gelukkig had hij zijn Spaanse laarzen aangetrokken, ooit gekocht toen hij in Spanje was gaan kijken of het mogelijk was om daar een carrière als kunstenaar te beginnen. Hadden de opties anders gelegen dan was dit een heel ander verhaal geworden en was ik nu een Spanjaard.

Dwars door een wit landschap van bevroren rijp, begon pa zijn gladde tocht naar de dokter. Dokter Marino Vento was een Italiaanse arts van bijna 62 jaar die vlak na de tweede wereldoorlog in Oost-Groningen was blijven hangen toen hij daar tijdens een uitwisselingsprogramma in de stad Groningen op de veemarkt verliefd was geworden op de dochter van een boerenknecht. Helaas voor dokter Vento heeft zij nooit iets met hem te maken willen hebben, hij was immers een buitenlander en ze kon hem ook niet verstaan. Hierdoor was onze huisarts een eeuwige vrijgezel gebleven.

Bij het huis van de dokter aangekomen probeerde mijn vader de deurbel, gelukkig was het een trekbel want ondertussen was in het hele dorp de stroom uitgevallen, dit zorgde in combinatie met de steeds maar sterker wordende sneeuwstorm voor een duistere en sinistere sfeer waarin je niet meer dan een meter ver kon kijken. De dokter deed zelf open, hij had zijn huishoudster op deze kerstavond vrijgegeven en hier in het dorp was toch niet zo veel te doen, hoewel hij wel wist dat ik snel geboren moest worden. Dokter de vliezen zijn gebroken en de weeën zijn begonnen, zei mijn vader die het nog steeds warm had onder zijn vele lagen. Ik pak even mien tas en sleutels, antwoordde de arts met een combinatie van Italiaans en Gronings accent. Dokter Vento had met het Gronings minder moeite dan met het Nederlands, volgens hem waren er vele overeenkomsten tussen Gronings en Italiaans, woorden als stiefel en siepel leken verdacht veel op stivale en cipolle en hadden ook nog eens dezelfde betekenis. Volgens mie zijn de Romeinen ook in Groningen geweest, zei hij wel eens. Ze liepen samen naar de Alfa Romeo van de huisarts, deze normaal rode auto was nu ook helemaal wit gevroren. Het begon zachtjes te sneeuwen. Eerst maar eens kieken of hij starten wil, zei Vento. Starten wilde ook deze auto niet. Nou dokter dat wordt lopen, zei pa.

Onderweg naar de boerderij kwamen ze langs het smalle straatje waar de vroedvrouw, Trijntje Schuur, woonde. Ze liepen naar het huisje van de hoogbejaarde vroedvrouw om haar in te seinen. Daar aangekomen bonsden ze bij gebrek aan een bel hard op de deur van het in het donker gehulde huisje. Wie is doar? Vrouw Trijntje had een zeer onaangename schelle stem die goed te vergelijken is met de wind die tussen de huizen door klonk op die kerstavond. Ik bien het, de dokter, zei de dokter, de vliezen van de kunstenaarsvrouw zijn gebroken het kind zal nu snel geboren worden. Op dat moment sloeg de torenklok 12 uur. Nou man dat wordt een kerstkind zei de arts tegen mijn vader. Vrouw Trijntje opende de deur, ze stond daar al aangekleed en wel op klompen tegen over de twee mannen. Met aangekleed bedoel ik dat ook zij meerdere lagen wollen en katoenen truien, shawls en jassen over elkaar had aangetrokken dit maakte dat ze nog dikker leek dan de ca 150 kilo die ze was, schoon aan de haak. Haar toch al gigantische boezem stak nu zo ver naar voren, dat ze elk moment zou kunnen omvallen. Nou kunstenaar het is kerstmis, als dat kind van jouw vannacht geboren wordt dan zal het zeker een heel bijzonder kind worden. Mijn vader die dit aanhoorde, alsof hij haar helemaal begreep, knikte haar toe. Hij begreep eigenlijk geen woord van wat de vrouw zei maar dat deed vrijwel niemand die niet uit haar deel van het dorp kwam, ook de dokter niet. In die tijd waren er nog mensen die erg lokaal gebonden dialecten spraken. Gelukkig was de vroedvrouw weliswaar een onverstaanbare maar ook een zeer bekwaam vakvrouw, die al zowat het hele dorp had helpen geboren te worden, van de herenboer tot aan de stalknecht toe en dat al sinds vele jaren. Niemand wist eigenlijk hoe oud ze was, maar er zaten mensen in het bejaardenhuis waarvan werd beweerd dat ook die door haar op de wereld waren gezet. Alsof er geen ijzige storm door de gladde hoofdstraat raasde ging Trijntje in stevige pas richting de boerderij, door mijn vader geheel niet en door de dokter half begrepen, toeroepende dat ze moesten opschieten want er stond een wonder te gebeuren, een kind zal geboren worden. En ze verdween uit zicht.

Ze had een stevige snelle pas, alsof het niet spiegelglad was. Pas op de brug voor de boerderij kwamen de twee mannen al glijdend haar weer tegen. Ze stopte niet en liep resoluut door en stapte het huis binnen, via de bijkeuken, gevolgd door de huisarts en mijn vader. In de bijkeuken klopten de drie de sneeuwvlokken van hun jassen, trokken het schoeisel en enkele lagen kleding uit. Ze hielden nog voldoende aan om niet te verkleumen. Nou man begin maar vast met veel water te koken. Er moeten kruiken gevuld worden en moeder en kind zullen moeten schoon gemaakt. Pa verstond haar niet maar begreep haar wel. Hij liep direct door naar de keuken en begon daar de kolen in het fornuis op te porren. Bij gebrek aan kolen gooide hij nog maar een in stukken gehakte stoel op het vuur en zette een grote pan met water op het fornuis. De dokter en Trijntje waren ondertussen al naar de woonkamer gegaan om naar mijn moeder te gaan kijken. In het grote bed lag mijn moeder half zittend omringd door kaarsen en walmende olielampen. Naast haar lagen mijn broer en zus te slapen. Vrouw Trijntje begon ze meteen wakker te maken. Opstaan jullie. Hier gaat een wonder gebeuren. Jullie mogen kijken maar wel van een afstand, zei ze en ook zij verstonden haar niet maar begrepen haar wel meteen. De schapen en de geit trokken zich ook wat terug, richting de houtkachel.

Trijntje Schuur was gek op baby’s als ze net geboren waren maar na een paar dagen al had ze geen enkele interesse meer voor het kind en aan pratende en lopende kinderen had ze zelfs een grondige hekel. Daarom had ze er waarschijnlijk zelf ook geen. Van het zien geboren worden kon ze maar geen genoeg krijgen. Ondertussen begon ik mij steeds meer te roeren in mijn moeders baarmoeder. Het zal niet lang meer duren, meende Vrouw Trijntje. Het was ondertussen kwart voor een in de ochtend. Trijntje begon mijn moeder te wassen daar waar het nodig was. De rest van mijn moeder werd goed ingepakt tegen de kou die steeds beter voelbaar was. Door de kieren tussen raam en kozijn kwam een koude tocht naar binnen. Ondanks dat mijn ouders deze hadden dicht gepropt met oude kranten, onder andere De Waarheid van de vorige week, zorgde de tocht voor een sinistere beweging in de zware overgordijnen. De vlammen van de kaarsen bewogen waardoor er een schitterend schouwspel op de muren was te zien met schaduwen van de dokter en de ijverige vroedvrouw. Rond één uur had mijn moeder gehele ontsluiting en moest ze gaan persen. Druk toch vrouw, druk toch, dat kind moet er nu wel eens uit, riep Trijntje. Ik had eigenlijk nog geen zin, het was me veel te koud en duister daar buiten. Maar mijn moeder was sterk en langzaam konden de vroedvrouw, de dokter en mijn vader mijn hoofd te voorschijn zien komen. Het was twintig over één. Mijn hoofd was er nu bijna helemaal uit, ik voelde de kou al op mijn natte neus en wangen, besloot om toch maar binnen te blijven en wilde mij terug trekken. Dat vond Vrouw Trijntje geen goed idee en zij trok mij bij de oren te voorschijn. Het was half twee toen de dokter de navelstreng doorknipte.

Voordat Trijntje mij aan mijn moeder wilde tonen waste ze mij in de zinken wastobbe. Omdat een moeder zo’n bebloed kind niet meteen moet zien, vond ze. Trijntje wikkelde mij in meerdere lappen en droogde mijn haren die, nu ze droog waren, spierwit bleken wat wel vaker gebeurt bij pas geborenen, maar toch ook weer niet zo vaak. Het lijkt wel een engeltje met die haren en die kleine oortjes zei ze, vooral die oren deden het hem want zulke, voor haar, afwijkende oren had ze nog nooit gezien. De meeste Groningers hebben namelijk veel grotere oren dan ik, wat waarschijnlijk komt door het generaties lang baby’s bij de oren op de wereld trekken. Trijntje liep naar moeder toe met mij goed ingepakt zodat alleen mijn gezicht nog te zien was, en toch had ik het koud. Het viel dokter Vento op hoe vertederd de vroedvrouw naar mij keek en dat ze moeite had om mij aan mijn moeder te geven. Dit had hij nooit eerder meegemaakt, meestal als het kind eenmaal was geboren, was voor haar de lol eraf. Hier heb je jouw zoon vrouw, zei ze terwijl zij, met tegenzin, mij in mijn moeders armen legde. Ze pakte nog een deken die ze over ons heen legde. Eindelijk begon ik het weer een beetje warm te krijgen daar in mijn moeders armen. Trijntje aaide mij over mijn engelenhaar, dag Lutje Jezus, we zullen nog veel van je horen, mooie jongen. Langzaam begon Vrouw Trijntje haar spullen te pakken, trok haar jassen aan en liep naar de deur waar ze nog eenmaal om keek en tegen mijn vader zei, dat is een heel bijzonder kind en ze keek naar mij. Toevallig keek ik met mijn pas geopende ogen haar richting uit, waarschijnlijk vanwege de tocht die door de open deur achter haar kwam, maar ik keek haar recht in de ogen waardoor ze gauw haar blik naar de grond richtte en langzaam achteruit naar de gang liep om het huis te verlaten, maar in de gang hoorden wij haar nog steeds Lutje Jezus mompelen.

Gefeliciteerd met een gezonde zoon zei dokter Vento hard om de sfeer een beetje te doorbreken en hoe gaat hij heten? Mijn broer had in de krant gezien dat in Winschoten in de enige bioscoopzaal die daar was, Hollywood, een film van Joris Ivens draaide, “A Valparaíso”, omdat het nu eenmaal een communistisch bolwerk was, dat Oost-Groningen. Omdat hij trots was dat hij de krant al een klein beetje kon lezen en die naam had onthouden vond hij dat ik Joris moest heten. Nou Joris wordt het dan, zei mijn vader en ook moeder vond het een schattige naam. Mijn zus lag te slapen. Nadat het besluit over mijn naam was genomen nam mijn vader mij van moeder over en legde mij in de wijnkist, dekte mij toe en zei, ga maar slapen jongen, jij krijgt nog genoeg voor je kiezen om wakker van te zijn. Ik viel in slaap. Dokter Vento nam afscheid van mijn ouders en vertrok weer.

Moeder was uitgeput van mijn geboorte, maar wilde eerst nog een kop soep hebben voordat ze zou gaan slapen. Op de kachel stond al dagen een pan groentesoep met balletjes te pruttelen die zij had gemaakt en waar vader af en toe wat aan toe voegde om hem op smaak te houden. Pa nam een kom en deed er de soep in er bij oplettende dat hij hem goed vloeibaar hield omdat het anders misschien te zwaar op de maag zou zijn voor moeder en omdat ze hem dan ook makkelijker kon drinken zonder te knoeien. Terwijl moeder van de soep genoot dekte mijn vader mijn broertje, die ook weer in slaap was gevallen, nog eens extra toe. Hij zag hoe de schapen en de geit rond de kachel bij mijn wijnkistje waren gekropen en het viel hem op dat zij en ik er tevreden en rustig uitzagen. Pa trok zijn laarzen uit en kroop bij moeder in bed. Ik kan hem voorlopig nog niet aangeven bij de burgerlijke stand, zei hij, want die zijn nog wel een paar dagen dicht. Slaapt de kleine Joris ook al, vroeg moeder, waarom zet je hem niet wat dichterbij straks moeten we eruit over de koude vloer, het is makkelijker wanneer hij dichter bij staat. Mijn moeder had de gewoonte om alles goed uit te willen leggen wat waarschijnlijk kwam door haar verleden als schooljuffrouw. Omdat mijn vader vond dat mijn moeder gelijk had, kroop hij nog een keer uit bed en pakte de wijnkist met mij er in op en zette mij op een grote kist die naast het bed stond. Ik lag nu in mijn kistje van Chateau Noël op een oude leger kist waar vroeger de keuken uitrusting van een bataljon in had gezeten maar die nu was gevuld met schetsen voor toekomstige beeldhouwwerken van mijn vader. Toen mijn ouders in een diepe slaap waren gevallen begon ik te krijsen, ik had honger en dorst en wenste aandacht. Ik krijste die eerste keer meteen al zo hard dat ook mijn broertje en zusje geschrokken wakker werden. Mijn vader stond op, op grijze geiten wollen sokken en stak de olielamp aan met een lucifer. Het viel hem op dat de schapen en de geit niet meer bij de warme kachel lagen maar nu naast de legerkist waren gekropen. Op dat moment sprongen de lichten weer aan, blijkbaar was er weer stroom in het dorp. Mijn vader deed de meeste lampen weer uit, blies de olielamp ook maar uit, liep naar de kast met de pick-up en zette een lp op, van een zanger die hij pas had ontdekt, Bob Dylan. De eerste muziek die ik hoorde buiten de baarmoeder.

[Meer van Joris Pelgrom op Jorispelgrom.nl]

7 Reacties

  1. Je start in dit mysterieuze ondermaanse beginnen onder de klanken van Bobby Zimmerman, het kan slechter.
    (je zult maar een ‘Gangnam Style-baby’ zijn.. dan is er nog maar één richting, daarna.. opwaarts).

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *