Dus jij was er vanaf het begin bij betrokken?
Ja, ik was éen van de oprichters. Samen met Heer Ane heb ik het grondkonsept vormgegeven. Later kwamen Hans Anders en Louche er nog bij.
Wat was precies jullie inspiratiebron? Ik bedoel dus wat alles in gang zette.
Ja, nee, nou, het kwam dus eigenlijk voort uit onze frustraatsie dat er steeds meer bomen gekapt werden en het stadsbeeld daardoor gaandeweg verschraalde. Qua natuur dus en daar hadden we iets mee. En we vonden dus dat we daar iets aan moesten doen. Of eigenlijk tegen. Dat we er iets tégen moesten doen. Tegen dat bomen kappen. Méer bomen en minder asfalt en steen en van die burgerlijke eensgezinswoninkjes voor het gezapige klootjesvolk. Daar kwam het kwa basisidee eigenlijk op neer.
De term ‘klootjesvolk’, kwam die niet uit de koker van Simon Carmiggelt?
Klopt. In éen van die krantestukkies van hem had hij het daarover. Dat beviel ons en toen hebben we dat overgenomen. Maar verder had Carmiggelt niets met de Dwergenpartij en de axies te maken hoor. Daar was het de man niet naar. Maar ik geloof wel dat hij met ons sympatiezeerde. Hij vond het wel leuk, al die alternatieve dingen, want er gebeurde van alles in die tijd, wij waren natuurlijk niet de enigen.
Waar kwam de naam ‘Dwergenpartij’ eigenlijk vandaan?
Ja, nee, dat zat zo: We vonden dat we naar de pers toe een duidelijk verhaal moesten hebben, want zonder de pers kwam je natuurlijk nergens, dan bestónd je gewoon niet.
Net als tegenwoordig dus eigenlijk?
Precies. Dus toen zijn we een avond wiet gaan roken en nadenken bij Robert J. die toen in een tent op een piepschuimen vlot woonde. Dat lag dus in een gracht. En toen bedachten we dus dat alles draaide om overbevolking. Dus hoe meer mensen, hoe minder bomen. En dat de mensen dus eigenlijk minder kinderen zouden moeten maken. Of dat de mensen allemaal veel kleiner zouden moeten zijn zodat ze minder ruimte innamen en er dus meer bomen konden blijven staan. Nú zou je mensen in principe kleiner kunnen maken door genetische manipulatie, maar daar hadden we toen nog nooit van gehoord, dat stond allemaal nog in de kinderschoenen. Maar zo kwamen we dus bij de dwergen terecht. En de naam Dwergenpartij. Na nóg een avond wietroken en nadenken, waarbij we ook door Robert J. zelf gestookte aardappellikeur dronken – koppig spul, maar je kreeg er wel heel heldere ideejen van – kwam iemand om een uur of vier in de ochtend op dat idee van die tuinkabouters die een harkje vasthielden.
Je bedoelt die twaalf tuinkabouters die jullie rond een boom opstelden die door de gemeente omgezaagd zou gaan worden?
Ja, precies. Op die boom was een wit kruis geschilderd zodat je kon zien dat ze die wilden omzagen. Die twaalf kabouters zouden dat dan, gewapend met die harkjes, gaan tegenhouden. Puur symbolisch dan, maar we wilden een gebaar maken naar de pers en het publiek toe.
En had de Kabouterpartij daar ook nog iets mee te maken?
Nee, o nee, met die mensen hadden we helemaal geen kontakt, die hadden weer een héél andere invalshoek.
Wordt vervolgd.
Ps: Om misverstanden te voorkomen: Robert J. was niet Robert Jasper Grootveld, maar Robert Jonckheer, de zoon van de Amsterdamse wethouder die over het omzagen van de bomen ging. We noemden hem altijd Robbertje omdat het zo’n klein ventje was. Hij lag voortdurend overhoop met zijn vader en probeerde hem altijd zo veel mogelijk te dwarsbomen.
Molovich doet een OZ’je?
Hij is goed. Je hebt het interview wel een beetje opgeschoond, de zinnen zijn zo gestructureerd.
Hahaha!
Leuk.