De Oprichting van Provo

uit de SERIE GESPREKKEN MET ROBERT JASPER GROOTVELD

Vraagstelling: Oud Zeikwijf

Opmerkingen: Thea Keizer, vrouw van Jasper

INLEIDING:

Op een avond in 1992 dat haar vriend en mentor Robert Jasper Grootveld op de preekstoel zat bij haar thuis deed Oud Zeikwijf de bandrecorder op tafel en nam het gesprek met hem en zijn vrouw Thea op. Vervolgens tikte zij dat woord per woord uit. Je kan dus zeggen dat dit een trouwe weergave is van hoe Jasper sprak. Jasper zelf was hier erg mee in zijn nopjes. In nagedachtenis aan zijn voorkeur voor deze teksten worden zij nu telquel gepubliceerd, zonder correcties. Oud Zeikwijfs Nederlands was toen nog niet zo goed. Daarom de vele fouten in de tekst. Dit is de eerste aflevering.

HOE DE SAMENWERKING PROVO/GROOTVELD TOT STAND IS GEKOMEN.

OZ: Nu stuit ik op een punt van de geschiedenis van Provo die ik niet goed beheers en dat is de precieze situatie wanneer jij al was begonnen in 62 met de happenings, of ik bedoel met het hele… en dan de happenings, en dan was er dus die klupje Provo’s, of heette ze dan ook Provo’s of niet?

RJG: Moet je luisteren. Rob Stolk. Die woonde in Zaandam. Die had een baan als boekhouder maar wou eigenlijk actie, hij wou eigenlijk anarchist zijn, en die heeft toen een blad gehad, een blad, dus, gestencild, heel eenvoudig en dat heette `Barst’. Maar daar kreeg-ie ook geen poot mee aan de grond want niemand was geïnteresseerd in die tijd. Dan heeft-ie in Amsterdam contact gekregen met de klup die nog met het oude anarchistische publiciteit werkte. Dat was toen in die jaren zestig, het waren allemaal hele ouwe mannen, in die tijd, en die waren helemaal gericht op ouderwetse anarchistische dialectiek. Daar heeft-ie Roel van Duijn ontmoet, die had dat ook opgezocht. De Vrije heette dat. Dat was een onleesbaar blad, maar het was tegen de sociaal-democratie, het was tegen het communisme, het was tegen het kapitalisme maar vooral was dat heel ouderwets. Daar hadden Roel van Duijn en Rob Stolk al gauw de buil vol van. En Roel van Duijn had toen het idee om iets met de straatjeugd te doen. Moet je je voorstellen, tien jaar lang. Daar was in 1965 al tien jaar lang sprake is van een zogenaamd jeugdprobleem. Dat heette `Nozem’. En daar was al zoveel over geschreven, over dat zogenaamde jeugdprobleem, gewoon omdat die sociologen, en weet-ik-veel groepspsychologen nu eenmaal iets zochten waar ze zich mee bezig konden houden, en die hielden zich dan maar met dat zogenaamde nozem fenomeen bezig. Daar was de een of andere professor in de sociologie,

OZ: Buikhuisen.

RJG: Buikhuisen. En die had een grondige studie gedaan naar het zogenaamde jeugdprobleem nozem. Buikhuisen, die had zelfs verschillende soorten nozems.

OZ: Hij had ze onderverdeeld in categorieën.

RJG: Om het wetenschappelijk gewichtig te maken. Hij had dan een bepaald soort nozems `provocerende nozems’ genoemd, die waren er op uit om bijvoorbeeld, mensen iets na te roepen op straat, dat was allemaal van een onnozelheid dat je je maar voor kunt stellen, maar goed. Dat stond dus in een heel deftig wetenschappelijk rapport, stond plotseling het woord `Provo’. En daar heeft Roel van Duijn kennis van genomen. Ik weet niet of hij het rapport gelezen heeft, ik denk het niet, ik heb nog nooit iemand gesproken die dat hele rapport gelezen heeft, maar, wat-ie daar uit haalde, dat was alleen maar dat ene woord.

En daar zou hij samen met Rob Stolk, een blad van gaan maken. En het blad, dat zou `Provo’ heten. Dat zou een maandblad moeten worden, en dat zou dan de anarchistische gedachte in zijn nieuwe naam, `Provo’, worden verspreid. Nou waren ze heel hevig geïnteresseerd in wat ik op straat deed. Ik mikte, in mijn actie op het Lieverdje, op die nozemjeugd. Dus jongelui die op zaterdagavond wel een lolletje wouen, had ik graag in mijn publiek. Het was niet beperkt tot de zogenaamde nozems, er kwamen ook allerlei studenten op het laatst, en allemaal mensen die eigenlijk ook niets met het nozem te maken hadden. Ook dat begrip `nozem’, dat was kul. Dat was net zo’n kul als het begrip `Provo’ kul was. Maar zolang het in de krant kwam, en zolang er nog sociologen waren en psychologen die daarin geloofden, werkte het. Want het werkte in de verbeelding van het kranten lezende publiek.

OZ: Kwamen er ook gewone mensen trouwens bij je happenings?

RJG: Tuurlijk! Alle mensen zijn gewoon. Elk individu is origineel.

OZ: Nee maar ik bedoel daarmee, gewoon, weet-je, die kwamen uit nieuwsgierigheid, niet omdat ze meevoelden maar omdat ze het wilden zien.

RJG: Hier op die grote foto kun je het beste zien wat voor soort gemiddeld publiek daar was.

OZ: Okay, maar jij mikte dus op nozemjeugd?

RJG: Ja, nozem, het was voor mij theater. Ik had een theater gecreëerd. Elke week kwamen de mensen naar mij kijken nou dat vond ik prachtig, dat wou ik ook. En ik wou spirit over dragen op die mensen, ik was me zeer publicitybewust.

Als nou dan Rob Stolk en Roel van Duijn zaterdag ’s avonds gaan kijken bij het Lieverdje, naar mijn happening, mijn theatertje,

OZ: Wanneer zijn ze voor het eerst gekomen?

RJG: In ’65, een paar weken voor dat het bekendheid kreeg. En al gauw zijn ze pamfletjes gaan verspreiden. Dus gewoon gedrukte papiertjes met tekst erop. Maar dat gebeurde wel meer. Er waren wel meer mensen die van die wekelijkse bijeenkomsten van mij gebruikt maakten om reklame te maken voor hun eigen standje. En dat wou ik ook. Ik wou dat iedereen, op een of ’t andere manier zich zou kunnen uiten op een happening, ik wou het niet beperkt houden tot mijn eigen uitingen…

OZ: Je wou iets losmaken.

RJG: Wat ik bijvoorbeeld curieus en grappig vond, dat er was een religieuze sekte van ene Joop van Baren, die had een Gloria stichting. En dat waren een soort bezetten christenen. Die gingen bijvoorbeeld in die kring staan, en die gingen dan naar mij toe bidden: “Satan ga terug, Satan ga terug”. Zagen in mij de Satan. En dan hoorde ik na afloop van allerlei informanten. Er was er bijvoorbeeld een knul en dat was een kunstschilder en die wou beroemd worden, Hans Vries heette die, en die had allemaal fotootjes van zichzelf gefotokopieerd, en met tekst en naam, en dan had-ie een heel pak zo in de lucht gegooid zodat het naar beneden dwarrelde over die mensen heen. Dat vond ik allemaal prachtig. Dacht ik: “Dat is leuk, mensen komen zelf tot actie.” Dat wou ik. Ik wou niet alleen dat de mensen mij alleen aan stonden te gapen maar dat ze zelf zoiets bedachten wat happening zou kunnen zijn.

Dus als er pamfletjes verspreid worden tussen het publiek, en dat heet Provo, wat ik een lelijk woord vond… Maar goed, dat was er nou eenmaal. En ze bedoelden anarchist te zijn. Nou ja, dat was voor mij een absurd woord. Mijn prille jeugd heb ik geworsteld met de dialectiek van mijn vader die hij weer in zijn jeugd had opgedaan, en dat was de anarchistische dialectiek. Dat had-ie dan opgelopen weet-ik-veel door boeken te lezen van anarchisten uit de vorige eeuw. En in allerlei discussies met mijn vader. Ik hield veel van mijn vader dus ik wou eigenlijk ook wel het geloof van mijn vader. Maar ik kon dat niet geloven want het was allemaal te achterhaald. Die hele dialektiek was van de negentiende eeuwse romantiek afkomstig. Niet dat ik al die begrippen kende… Maar als ik dan voor het eerst sinds jaren weer dat woord anarchisme hoor en wel in die kring die ik veroorzaakt heb, dan denk ik: “Oh, dat is leuk zeg. Dat is leuk! Anarchisme!”

Alleen mensen die wat gelezen hebben die kenden dat woord nog in 1965. Dat was heel exclusief, ik vond het absurd.

T: Ze hadden in eerste instantie een pamflet niet, wat ze uitdeelden?

RJG: Ja, een pamflet waar ze aankondigden dat er een blad zou komen. En dat zou dan Provo heten en dat zou een anarchiste blad zijn, en toen is er al gauw die zelfde week contact geweest tussen hun en mij.

En toen kwam ook de publiciteit los.

T: Maar je was iets van twee jaar al bezig toch, voor dat ze kwamen?

RJG: Anderhalf jaar.

OZ: Oh? Ik had gelezen dat je in 62 begonnen was…

RJG: Al eerder. Ik was al in 60, eind 60 begonnen mijn akties…

T: Met je “K”? wat, dat was in 60?

RJG: Ja, eind 60, 61.

OZ: Eind 60 ben je begonnen met de “K’s”… Je schreef “K”’s of je je schreef “Kanker”?

RJG: Kanker. Soms wel een “K”. Ach, dat heeft maanden geduurd, maanden, en ook weer andere dingen die ik schreef bijvoorbeeld niet op die sigarettenaffiches maar op grote muren ging ik schrijven: “Klaas Komt”.

OZ: Dat was ook eind 60?

RJG: Ja, dat heb ik al heel gauw gedaan. “Klaas Komt” en “Kom Klaas” en dat soort dingen. Maar dat kwam niet in de krant. En dat ik elke week naar het Lieverdje toe ging, en elke week gearresteerd werd kwam ook niet in de krant. Dat wil zeggen, in de grote kranten niet. In de provincie wel.

Moet je je goed voorstellen. Het Lieverdje staat op het Spui. Het Spui is het einde van de Nieuwezijds Voorburgwal. De Nieuwezijds Voorburgwal was in de jaren zestig de belangrijkste krantenstraat van Nederland. Nergens had je zo’n grote concentratie kranten. De Telegraaf, Het Parool, Het Handelsblad, De Volkskrant, Trouw, Het Vrije Volk, dat zat allemaal op de Nieuwezijds Voorburgwal. Ook nog weekbladen zaten daar ook. Haagse Post heeft ook een hele tijd op de Nieuwezijds Voorburgwal gezeten. En ook allerlei bedrijven die iets met publiciteit te maken hadden, zoals reclamebureau’s zaten daar ook in die buurt. Dus de Nieuwezijds Voorburgwal waar dat Lieverdje stond was voor mij de stoep van de pers. Daar stond ik op straat mijn best te doen om in de krant te komen. En dat deden ze niet want mijn belangrijkste argument was: de Nederlandse pers was CORRUPT. Want hun belangrijkste adverteerder was de sigaretten industrie. Daarom probeerden ze dat te negeren. Dat wist ik ook wel maar dat kon me niets schelen. Wel kwamen d’r dan journalisten uit de provincie die hadden geruchten vernomen dat er in Amsterdam elke week iets gebeurde en het heette Happening, en die kwamen dan en die interviewden mij dan en daar stond er in provinciale bladen soms wel’s een artikeltje dat er zaterdag avond wat te doen was. Het gevolg daarvan dat in 65 al reeds bij die wekelijkse groep van mensen rond Het Lieverdje, jeugd, maar ook passanten en van alles en nog wat, daar waren al heel veel jongens uit de provincie. Die kwamen zaterdags naar Amsterdam gelift om te kijken wat in Amsterdam wel gebeurde.

Toen kwam dus dat blad, die pamfletten, en die waren niet zoals mijn pamfletjes die ik met mijn stencilmachine had gemaakt…

OZ: Je had ook pamfletten?

RJG: Ja toch, ik had mijn eigen pamfletjes. Maar die eigen pamfletjes van mij die waren kriptisch. Dat was een soort spreuken, en verwijzingen, maar het had geen politieke bedoeling.

OZ: Noem’s wat.

T: Ja, noem’s een spreuk of zo…

OZ: Heb je daar nog eentje?

RJG: Nee, ik heb ze niet meer maar ze liggen bij, hoe heet-ie…

OZ: Ja, bij de Cerberius [Tjebbe van Thijen van het IISG, die OZ de toegang weigerde omdat ze niet “gebonden was aan een krant of aan een intstituut”, red.], nou dan kan ik het wel vergeten.

T: Maar staat het ook niet wat Cor Jaring en Henk J. Meier…

RJG: Ah, daar staat wel het een of andere pamfletje afgebeeld, ja, maar ik heb tientallen pamfletjes gemaakt in die periode voor Provo.

OZ: Wat zei je op die pamfletjes?

RJG: Meestal waren er aankondigingen van zaterdag avond twaalf uur, en dan maakte ik wel’s een spreuk bijvoorbeeld op een pamfletje: “Een tevreden roker is geen onrust stoker”, of ik had een spreuk: “Zuster, zuster, als ik nou een sigaretje had dan was ik niet zo vervelend”, of ik had… een heleboel dingen die ik daarin ventileerde.

Maar, dan komt dat eerste pamfletje van Provo, van Roel van Duijn dus, want dat was degene daarachter die dat deed, en daar was al sprake van: de politie was de grootste vijand van die nieuwe anarchist, die Provo. En dat was iets heel nieuws, bij het Lieverdje, want ik had wel elke week met de politie te maken, maar politie was voor mij geen vijand, de politie, die hielp mij aan een aftocht, bij het Lieverdje. Ik werd weggehaald, nou dan was de happening afgelopen. Dus ik hoefde niet te zeggen op het gegeven moment: “Nou kan ik niet meer, nou ga ik weg.”, nee, ik werd weggenomen.

OZ: En ze lieten je toch altijd de tijd om je act te doen?

RJG: Ja, ik had tien minuten… of een kwartiertje. Het kwam altijd dat de kastelein van het café Hoppe, die belde altijd op naar de politie. Dat er iets gebeurde op straat, waar hij tegen was. Dat ik bijvoorbeeld vuur maakte of rook, of heel hard schreeuwde of wat dan ook. En als er dan opgebeld was, dat deed dus die Hoppe, die kastelein, Harry Mutserd, Mutsaerds, hoe heette die, van Hoppe, dan kwam de politie en ja, het was een gewoonte geworden.

OZ: Mussert? Dat is toch een NSBer van België?

RJG: Nee, van Nederland. Maar het was niet echt familie.

Maar dan komt Roel van Duijn, en de eerste keer al dat-ie bij het Lieverdje kwam kende ik hem al, ging zich daarmee bemoeien, dus toen ik gearresteerd werd, voor de zoveelste maal, ging hij roepen: “Jasper moet vrij! Jasper moet vrij!”. En dat vond ik heel lelijk. Want, hij begreep gewoon niet, wat voor spel of ik aan het spelen was anders had-ie zoiets niet geroepen. Okay. Ik word naar het politie bureau gebracht, moest omrijden, rond het Munt en zo de Singel op en toen was Roel van Duijn met een paar vrienden die was d’r al naar toe gelopen, naar het politie bureau, ingang van het politie bureau, het was op het Singel, niet zo ver van het Lieverdje vandaan, en die stond daar voor de deur te roepen: “Jasper moet vrij, Jasper moet vrij!”.

T: Dan denkt die rechercheur: “Oh, wacht even” en die geef hem een pets in zijn gezicht.

RJG: Ach, dat is een heel klein detail natuurlijk. De hoofdzaak was: door die pamfletten anti-politie, en anti-koningshuis, ging de politie gewelddadig optreden.

OZ: Dus pas vanaf dat er die pamfletten kwamen werd de politie gewelddadig.

RJG: Pas vanaf de pamfletten van Van Duijn. Toen pas ging de politie agressief optreden. En, omdat de politie agressief op ging treden, kon het niet langer uitblijven, moesten de kranten daar melding van maken.

T: Maar jouw eerste… ging ook over de politie, je bent toen naar Provo toe gegaan vanwege het pamfletje wat eigenlijk de oorlog verklaarde aan de politie. Wel dergelijk is dat heel belangrijk geweest.

RJG: Ze woonden in de Jordaan en ik woonde met Netty Dagevos ook in de Jordaan. Dus dat huis waar zij woonden had ik al gauw gevonden, en daar heb ik een appeltje op de muur gezet, ze waren niet thuis, en dan begrepen ze dat ik er geweest was, en toen zijn ze naar mij toe gekomen, in de Anjelierstraat. Nou, ik lullen tegen Roel van Duijn, dat ik het idee om het begrip anarchisme nieuw leven in te blazen een heel goed idee vond, maar om zo nadrukkelijk alleen maar te stellen: de politie is de vijand van de Provo, en we moeten de politie aan gaan vallen, dat vond ik een heel domme politiek. Omdat, bij dat hele Lieverdje stonden hooguit honderd mensen elke week, en dat kon je ook niet allemaal Provo noemen. Dus dat was voor de politie makkelijk geweest om daar heel snel een eind aan te maken. Dus ik ben gaan praten met Roel, “ja maar” zei Roel, “straks als de arbeiders ook in opstand komen…”, de arbeiders? was toen in 1965 in mijn gevoel een heel ouderwets begrip. Een begrip uit de tijd dat mensen zich nog echt communist voelden en weet-ik-wat, toen er nog gedacht werd in de dialektiek van de uitgebuite arbeidersklasse. Heb ik gezegd: “Hee Roel arbeiders, wat is dat voor achterlijk woord? Bestaan niet meer, arbeiders. Zeg, arbeiders vandaag de dag, zijn automobilisten, die stappen ’s morgens in hun auto, en die rijden met duizenden andere automobilisten naar hun werk toe. Die kun je niet meer aanspreken op het begrip arbeider, dat zijn in de eerste plaats automobilisten. `De AUTO'”, daar ben ik over begonnen. En, ach dat zag Roel ook meteen wel inzitten. De AUTO, daar moet iets tegen gedaan worden.

T: Als je tegen de politie dan escaleert het geweld toch ook alleen maar en dan kan er wel een burger… ik bedoel dan wordt het hard, hard, hard.

RJG: Hard, hard, hard, en dan moeten er dooien vallen. Het was wel de dialectiek van het anarchisme die hij uit die boeken had gehad van het Instituut voor Sociale Geschiedenis. Het anarchisme was hier in Nederland, altijd een intellectuele beweging geweest. Daar zijn nooit aanslagen gepleegd. Anarchistische aanslagen. Zoals in het buitenland. In Frankrijk bijvoorbeeld, zijn er anarchisten geweest aan het eind van de vorige eeuw en die noemden zich anarchisten, waren politiek bezig, die gingen bijvoorbeeld ergens een hoge piet dood schieten, of een bom. In Rusland, waren alleen van 1903 tot 1907, dat was een keer uitgerekend, 1500 hooggeplaatste weet-ik-veel kroonprinsen en ministers uit de weg geruimd. Alleen maar in Rusland, in het begin van deze eeuw. Voor de eerste wereld oorlog nog. Was het begrip anarchisme als een spook door Europa gegaan, behalve in Nederland, want in Nederland daar was degene die het hele pakket denkbeelden anarchisme had geïntroduceerd, dat was Domela Nieuwenhuis geweest. Domela Nieuwenhuis die kwam uit een eeuwenoude familie van dominees. En eigenlijk, was het anarchisme voor hem een nieuwe vorm van christendom. Maar dat was vooral geschrijf. Geschrijf en geschrijf. Daar is een volksopstand geweest en dat had niets met het anarchisme te maken. Maar ze hebben wel geprobeerd om Domela Nieuwenhuis die toen nog leefde en krachtig propaganda voerde, daarvan te beschuldigen. Het zogenaamde “palingoproer”. In de Jordaan. Daar zijn toen wel iets van veertig dooien gevallen. Maar dat had ook niets met aanslagen te maken, dat was een volkswoede geweest. En dat had niets met politiek te maken, dat had alleen maar wat te maken met de mentaliteit van de autoriteiten om opstand meteen gewapenderhand te onderdrukken.

OZ: Ze hadden ook messen, in de hand, de politie?

RJG: Messen? Nee, sabels. Maar toen ook is het leger bij ingeschakeld en die heeft geweersalvo’s op de Jordaanbevolking afgeschoten en zijn er veertig dooien bij gevallen.

Maar dat was in de vorige eeuw.

OZ: Maar in het begin van Provo hadden ze ook sabels?

RJG: Ja.

OZ: Maar toen Roel van Duijn een klap kreeg dat was niet met een sabel?

RJG: Nee, een gummiknuppel.

OZ: Ze hadden twee dingen: een sabel en een gummiknuppel.

RJG: Nou, dat was een rechercheur, en die had een gummiknuppel in zijn hand.

OZ: Maar de agenten op straat hadden sabels, en dat is na Provo veranderd.

RJG: Ja, al heel gauw, tijdens Provo. Een sabel hoorde bij de standaard uitrusting van de politie.

T: Toen hadden ze nog geen revolvers zoals nu.

RJG: Jawel, jawel. Alleen het was niet zo’n ding op de heup, het zat aan een riem, en daar zat een klep overheen, je kon de revolver in die tas niet zien. Maar ze hadden wel een revolver.

OZ: Dus toen jij praatte met Roel van Duijn en hij praatte over de arbeiders en jij over de auto, daaruit is de zogenaamde als het ware communicatie tussen jullie twee begonnen?

RJG: Ja.

OZ: En toen gingen jullie… Hoe kwam dat dat de pers dacht dat jullie een pot nat waren?

T: Omdat ze gebruik maakten van de mensen die naar de happenings kwamen. Daar hadden ze een groep mensen bij elkaar en daar konden ze hun kranten en hun eerste pamfletten uitdelen.

OZ: Maar Jasper die schreef dus niet, en die gaf ook geen ideeën voor de krant? Hoever ging de samenwerking dat wil ik weten.

RJG: Waar bestond de samenwerking uit? Dat ik adviseerde. Bijvoorbeeld, adviseerde om daarmee op te houden met die campagne tegen de politie maar een campagne tegen de auto te beginnen. Ik adviseerde om het hele begrip “arbeider” weg te laten maar het allemaal “klootjesvolk” te noemen.

OZ: Heb jij dat bedacht?

RJG: Ik heb het woord “klootjesvolk” niet bedacht, ik heb het van Carmiggeld gelezen, ik kende dat woord. En Carmiggeld die heeft het weer opgepikt van een dichter, Willem Kloos, die aan het eind van de vorige eeuw leefde.

OZ: Ik dacht dat je dat woord “klootjesvolk” niet leuk vond.

RJG: Dat hebben ze weleens geschreven, ja, maar het is niet zo.

OZ: Hoe meer boeken ik lees over Provo, hoe verwarder ik word over het hele toestand. Ik ga zelfs dingen denken dat jij dat gezegd hebt, terwijl ik het gelezen heb!

T: Het woord is weer gepopulariseerd. Het was weleens door Carmiggeld gebruikt maar toen werd het een begrip, het woord “klootjesvolk”.

RJG: Want Provo hanteerde dat. En de meeste mensen die het woord toen hoorden of lazen, ja, die vonden dat een goed woord, het was ook echt een beledigend woord, een provocerend woord.

T: Er zijn ook mensen boos over geworden. Zeker mensen die dachten in die termen als arbeiders en zo, “klootjesvolk”…

RJG: De officiële anarchisten, juist om het gebruik van het woord “klootjesvolk” waren ze heel erg tegen Provo. Omdat, ja, in de hele anarchistische dialectiek van de vorige eeuw, de arbeider, dat was een heilige. Dat was een heilige begrip en als je dat heilige “klootjesvolk” ga noemen, daar waren ze vreselijk op tegen.

OZ: Maar ze luisterden niet naar jou want ze gingen toch door met het provoceren van de politie.

RJG: Wie?

OZ: Provo.

T: Nee…

RJG: Het was eenmaal op gang gekomen dat de politie in Amsterdam voelde zich beledigd door dat gedoe wat daar te voorschijn gekomen was. Dat had in de kranten gestaan, en de politie was uitgescholden dus. Die waren niet zo professioneel bezig, die politie mensen in 1965. Die probeerden of ze, die wouen echt al slaan.

T: Die waren geprovoceerd.

RJG: Die waren geprovoceerd, die waren tot agressie geprovoceerd. En ook de autoriteiten die gaven de opdrachten: “Pak ze maar flink aan!”, die jongens.

OZ: Wie was de autoriteit in die tijd?

RJG: Commissaris van de Molen en er was nog een commissaris Molenkamp, en daarboven stond burgermeester van Hall, als hoofd van de politie, die wouen gewoon dat er flink opgetreden werd.

OZ: En de andere overheden? Ik bedoel, wie was Minister-President?

RJG: Hoe heette die ook maar weer? Ik weet het niet meer.

OZ: Die was niet belangrijk in het hele toestand?

RJG: In het begin niet. In het begin was het een Amsterdamse aangelegenheid. Pas in 1966, een jaar later, dan wordt het een nationaal erkend gebeuren. Ja, dan is het hele koningshuis toch zo verschrikkelijk geprovoceerd door die rookbommen.

T: En door dat er ook steeds meer mensen, ook door dat de politie ging optreden kwamen d’r ook steeds meer mensen kijken, toen kwam er een soort rel-achtige sfeer omheen te hangen.

RJG: Door de publiciteit. Kijk: doordat het zolang verzwegen was, dat er zaterdag ’s avonds om 12 uur een happening was bij het Lieverdje, en toen kwam het dan in de krant te staan, ja toen waren d’r duizenden mensen die dachten: “Wat? Happening? Wat is dat happening? En bij het Lieverdje? En zaterdag avond? En? Wat is dat?”, en die gingen kijken. Dus daar kwamen daar geen honderd mensen maar daar kwamen d’r vijf honderd of duizend. Die stonden daar om twaalf uur braaf te wachten tot er wat zou gaan gebeuren. Waarop de politie, de zaak ging opjutten, door met geluidswagens door de binnenstad te rijden, en met die geluidswagens te roepen:

“Happening is verboden, de burgemeester heeft de happening bij het Lieverdje verboden. Mensen ga allemaal bla bla bla… Happening verboden…”

Dus mensen die hoorden dat, dat rumoer op straat, want het was niet gewoon toen, dat er politie op straat met een luidsprekersauto rond ging roepen, dus die hoorden weer dat woord “happening”: “Oh ja, ja, wat was het ook maar weer? Bij het Lieverdje?”

Dus die gingen allemaal, juist naar het Lieverdje toe, door de reklame die de politie met hun repressie maakte. Dat was allemaal na Provo, nadat Provo al enige weken bestond, toen ging de politie steeds gekker doen.

Daar stuurden ze bijvoorbeeld om half twaalf stuurden ze twintig politie mannen, met sabels en al, en platte petten, die gingen rond het beeldje staan. Moet je je voorstellen wat krankzinnig, dat heel lelijke beeldje, domme beeldje, vond iedereen, van het begin af aan hebben de mensen het een heel dom onnozel beeldje gevonden. Lullig. En dat lullige beeldje, alsof het van goud gemaakt was, dat werd beschermd door twintig politie agenten. Ergens werden honden vast gehouden om losgelaten te woorden op het publiek.

En dan komen de spanningen te hangen rondom dat hele plein, en daar gingen d’r jongens, die gingen stiekem, bijvoorbeeld een beldop afdraaien van fietsen, en die gooiden dat naar de politie toe.

OZ: Dit waren echte nozems dan?

RJG: Ja, gewoon lekker uitroepen op een rel en daar kon het, in het gewoel, konden ze dat doen. En dan op het gegeven moment gaf de politie commissaris opdracht tot een charge. Dus die kwamen daar dan… Daar gingen ze wel eerst roepen:

“Ga je mee, allemaal? Weg allemaal! Blablabla”

En dan op het gegeven moment, daar gingen ze hollen die smerissen. Dus mis, allemaal vluchten en als het dan ergens tot … kwam dan kregen d’r allemaal mensen een tik, of een mishandeling of wat dan ook. Die mensen die gingen allemaal kwaad op de politie worden niet op de Provo’s die die rel veroorzakt hadden, maar nee, die werden kwaad op de politie. Van de politie hadden ze een mep gekregen.

T: Ook mensen die daar toevallig voorbij liepen en die dachten: “Waarom zou ik moeten gaan hollen, ik heb niets gedaan”, die kregen juist een enorme tik. En die werden hartstikke kwaad.

RJG: Er zijn gekke dingen gebeurd, mensen die zijn aan hun haar over de straat gesleept. Er is werkelijk een heleboel domme… door die emotionaliteit van die politie.

OZ: De politie die pakte ook gewone… Die hadden geen onderscheid tussen slecht daaruit ziende mensen en mensen… Ze keken niet wie heeft lang haar:” “Die pakken we.”…

T: Nee, wie…

RJG: Ja, daar werd heel hevig opgelet.

OZ: Maar ook pakte ze gewone mensen?

T: Ja, allicht, je hebt ook foto’s daar zie je gewoon een stel wat loopt en die man die krijgt ook zomaar een klap, de gekste dingen deden ze.

RJG: Die had er niets mee te maken dus die zei: “Ben je besodemieterd?!” Die maakte een afwerende houding en dan kreeg-ie ze allemaal over zich heen. Omdat ze toen nog niet goed geïnstrueerd waren, op dit soort calamiteiten. Dat is pas later gekomen, in de jaren zeventig hebben ze allemaal politie-psychologen ingehuurd en die gingen, de politie werd helemaal getraind in…

T: Stress moesten ze leren beheersen en dat soort dingen.

OZ: Maar er waren wel opstanden geweest door de geschiedenis, maar die waren dan met sukses in de kiem gesmoord dan? Dus ze dachten: “Dat is een goed methode” maar op het gegeven moment werkt het niet meer of zo… En waarom werkt het op het gegeven moment niet meer?

RJG: Door de publiciteit. Door de publiciteit werd de politie gewoon bij het grote publiek belachelijk. En omdat de Provo pamfletjes hadden al gescholden tegen de politie, hadden gezegd: “De politie is in wezen fascistisch”

Omdat dat erin gestaan had kreeg Provo gelijk, in het gevoel van die mensen die dat gezien hadden. Hoe die smerissen als gekken tekeer waren gegaan… Zomaar mensen die uit een bioscoop kwamen, die kwamen plotseling in een rel gelopen en die kregen plotseling een pets in hun gezicht of die werden onder de voet gelopen.

T: Bloedneus, alles…

RJG: Ook met motoren tegen de straat aangereden.

OZ: Met sabels de neus afgehakt. [ROFLAO, red.]

T: En wat gebeurde daar nou helemaal? Daar waren een stel mensen die wat ideeën lanceerden op een leuke manier en Jasper die daar zijn ritueel rondom het Lieverdje dus, wat was er nou? Waarom moest de politie zo idioot tekeer gaan? Ik bedoel, daar werden geen bommen gelegd of d’r werden niet door de groep Provo’s werd er alleen met woorden, en met woorden opgeschreven en door Jasper woorden geroepen en dat was het enige eigenlijk wat er gebeurde dus het was buiten proportie hoe gek of die politie tekeer gingen.

RJG: En daar is Van Hall uiteindelijk ook door ontslagen. En de hoofd-commissaris.

OZ: Een burgemeester kan ontslagen worden? Door wie?

RJG: Door de regering, door de hoge raad.

OZ: Van ’60 tot ’65 heb je elke week een happening gedaan. Oh nee, eind ’60 ben je begonnen met “K” schrijven. Wanneer ben je dan begonnen met de happenings?

T: Eerst op de K-tempel op het Leidseplein, en toen ie in de fik… Toen was het, wanneer, welk jaar was jij bij het Lieverdje, was het ’62?

RJG: Nee, later, ’63. Eind ’63 ben ik voor het eerst ben ik gaan denken wat ik met het Lieverdje kon doen. Jaaa, nog niet elke week, ’s een keertje, en nou ja, daar kwam niemand, of een paar mensen, en dan ben ik pamfletjes gaan plakken: “Zaterdagavong happening bij het Lieverdje”, en dan kwamen d’r tien mensen, en dan probeerde ik attracties te bedenken dat ze de volgende week weer terug kwamen, begrijp je wel, dat heeft me het meest tijd gekost, het opbouwen van de traditie, dat er elke week wat te doen was.

OZ: Je zegt: “De pers die maakte de politie belachelijk”, maar ik heb gelezen dat de Telegraaf, die maakte juist de politie niet belachelijk, die zei steeds “De politie is goed”…

RJG: Nou moet je je voorstellen, de Telegraaf. De Telegraaf is door de Provo beweging verschrikkelijk gegroeid. De Telegraaf die was een hele ouwe krant, maar die was in de oorlog heel erg fout geweest. Tijdens de Duits bezetting. Hakkie Holdert, de eigenaar van de Telegraaf, die was bij de SS. De Telegraaf is na de oorlog een tijd verboden geweest. Toen zijn ze weer begonnen. Toen hebben ze eerst processen gevoerd tegen Het Parool, ze wouen dat gebouw terug hebben op de Nieuwezijds Voorburgwal, dat was inmiddels het gebouw van het Parool geweest, die had het ingepikt. Het Parool was een illegale krant geweest in de oorlog, die was uit het verzets… gekomen. Het Parool heeft het verloren. De Telegraaf kreeg zijn gebouw en zijn .., machines, en begon dat weer op te bouwen. Die heeft in de vijftiger jaren enorm veel zitten katten op de politie. Dat had niets met Provo te maken, dat was lang daarvoor. De Telegraaf die schreef over de politie allerlei dingen waarin de politie zich fout gedragen had. Daar was bijvoorbeeld een begrip bij de Telegraaf: “schietdiender”, omdat er te gauw een revolver getrokken was geweest in een of ’t andere politie treffer.

In ’65, is de Telegraaf meteen aan het begin van de Provo beweging partij gekozen tegen Provo. Niet tegen de politie, nee, tegen Provo. Die ging de smerigste verhalen bedenken over Provo, over deze nieuwe straatjeugd, dit nieuwe type. Daar waren ze tegen. Want ze mikten op wat ze in het Duits noemen: het “Gesundesvolksempfinden”, dat is de mentaliteit van het grote burgerpubliek. Klootjesvolk. De Telegraaf, profileerde zichzelf als de krant van de zogenaamde fatsoenlijke burger. Die werd, door de andere kranten, bekeken als een sensatie krant, die waren daar tegen. Dus hoe meer de Telegraaf tegen Provo was, hoe meer waren andere journalisten van andere kranten geneigd om voor Provo te zijn. Dat was een jij-bak kwestie.

OZ: En de televisie, was er televisie in die tijd?

RJG: De televisie was toen in 1965 de NTS, Nederlands Televisie Stichting, dat was de voorloper van de NOS. En dat was streng door de overheid gecontroleerd. De televisie was toen heel moeilijk om op te komen. Alleen dingen waar geen enkel gevaar aanzat kwamen op de televisie, dus, amusementsdingen, en slappelulkoek. De Nederlandse televisie negeerde het. Zo veel mogelijk. Ze hebben pas in 1966, doordat de televisie aanwezig was in de Raadhuisstraat waar die processie was van al die bruiloftgangers, toen hebben ze op dat beeld plotseling witte rookbommen, dat is eigenlijk voor het eerst dat de Nederlandse televisie wat aan deed.

T: Er waren wel televisie ploegen zelfs van Japan, en Zweden, en daar waren wel buitenlandse televisie die daar aandacht aan besteden.

OZ: Je weet het zeker? Dus er zijn wel televisie in het buitenland geweest over?

T: Ja, zeker, Italianen…

RJG: Zeker, daar zijn televisie gezelschappen geweest, verschillende…

OZ: Fransen?

RJG: Fransen zijn geweest…

OZ: Nou, waarom ontkent iedereen dat. Als ik het vraag weet niemand het, in Frankrijk herinnerd zich niemand iets van…

RJG: Nee, maar het is ook zo lang geleden…

OZ: En het is bedwelmd door de daarna komende Franse revolutie en de Amerikaanse en zo, dus in de kollectieve bewustzijn is dat verdrongen, denk ik.

T: Ja, ze hebben het steeds over ’68. Maar er zijn wel dergelijk daarvoor zijn er televisie toestanden geweest.

OZ: En toch had jij het niet gezien?

T: Nee, in Nederland was er geen televisie…

OZ: Ja maar, met de bruiloft, keek je niet televisie?

T: Niet iedereen had televisie. Televisie was nog steeds iets buitengewoons, het was een net of zo, en het was een paar dagen per week, ik bedoel, ik had geen televisie, de meeste mensen hadden geen televisie.

RJG: En op de televisie waren spelletjes en zang programma’s en…

T: Nou ja,”Zo is het toevallig ook nog’s een keer”, was d’r toch of niet?

RJG: Ja, dat was dan heel, heel bijzonder voor die tijd, er is ook heel veel over geschreven over dat programma.

OZ: En die televisie van Japan en zo die kwam al in ’65 denk je?

RJG: Nee, dat is wel wat later geweest. Na de bruiloft kwam de grote belangstelling uit het buitenland. En dan werd ook door de officials in Nederland, dus door hoge politie officieren werd gezegd dat de buitenlandse pers betaalde de happenings. Daar werd de buitenlandse pers van beschuldigd. Want ze begrepen dat de hele beweging van publiciteit aan mekaar hing. Dat begrepen ze, dat was obvious. Was ook een van mijn belangrijkste gezangen was:

“Publicity, publicity, publicity, publicity, publicity, publicity, more Publicity, publicity, publicity!”, dat was een van mijn gezangen. Ik heb dat nooit onder stoelen of banken gestoken dat het mij daarom ging, om de publiciteit, het oproepen van de publiciteit.

T: Imasje!

[wordt vervolgd]

[U kunt de complete print outs van de Serie Gesprekken met Jasper Grootveld bestellen bij oudzeikwijf@gmail.com. 8 euro+zendkosten]

Oud Zeikwijf
Beroepsbrokkenpiloot. Vloog nochtans op haar achtste reeds rakelings langs bergkammen om berggeitjes en bergmarmotjes te tellen. Is tot haar eigen verdriet gemodelleerd naar haar vader, een onbehouwen Italiaanse charmeur met een groot hoofd en een passie voor even belachelijke als tijdrovende hobby’s. Komt oorspronkelijk uit Frankrijk. Heeft in Japan gewoond. Woont sinds begin jaren ’80 in een boomhut op het Waterlooplein in ‘Magies Centrum Amsterdam’, van waaruit ze haar schrijfsels via rooksignalen aan de redactie doorseint. Ze schrijft ook voor AT5, Sargasso en voor Kutbinnenlanders. En op haar eigen stukje internet: oudzeikwijf.com.

3 Reacties

  1. In één woord: SCHITTEREND. Prachtig genoteerd, ik denk niet helemáál woord voor woord, maar dat hoeft ook niet, omdat de spreekstijl is helemaal gehandhaafd dat je dat in de details ziet. Want dat doe je gewoon niet na. Alle onderbrekingen en zijsprongen die dan niet afgemaakt… De NSB’er van België, RJG corrigeert OZ vriendelijk met de vernietigende (niet voor OZ, maar voor die man van Hoppe) toevoeging ‘Maar het was niet echt familie’.

    Dat is er een die ik graag bedacht zou hebben.

    1. Nou, thnx man. Wel woord voor woord overigens. Letterlijk overgetypt uit het bandje. Uiteindelijk, na lang wikken en wegen, spelfouten weggehaald, want dat las moeilijk, vond ik. Kan ik zo weer daarin zetten als jullie dat liever hebben.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *