De kleine Horst heeft een vriendinnetje. Of beter gezegd: het vriendinnetje heeft hem. Trudy heet ze. Ze zit bij hem in de klas, heeft rood haar en sproeten en is een beetje te dik. Talloze malen heeft ze zijn aandacht proberen te trekken door telkens Hoi tegen hem te zeggen, maar Horst begreep de boodschap niet en zei hooguit verbaasd Hoi terug. Op een dag is ze na school een eindje met hem meegelopen en heeft toen plotseling zijn hand in de hare genomen en gevraagd of hij met haar wil ‘gaan’. Hoewel hij niet helemaal begreep wat dat precies inhield heeft hij toegestemd en nu ‘gaan’ ze dus met elkaar. Het blijkt voornamelijk neer te komen op samen hand in hand wandelen en dat valt Horst alleszins mee. Zojuist heeft ze hem gevraagd of hij met haar mee naar huis wil lopen om een jong poesje te zien. Een jong poesje kan volgens Horst geen kwaad, die hebben nog maar melktandjes, en dus lopen ze nu gekoesterd door een lentezonnetje door een straat waar hij nog nooit eerder geweest is. Het is er rustig en de huizen lijken leeg. Dan staat Trudy ineens stil en gaat voor Horst staan. Ze beweegt haar hoofd zo snel naar het zijne toe dat hij schrikt en een terugdeinzende beweging maakt. Vervolgens voelt hij de natte, geopende mond van Trudy om zijn neus en wat doet ze daar met haar tong? Veel tijd om er over na te denken heeft ie niet, want nu duwt ze hem voor zich uit een steegje tussen twee huizen in en weldra bevindt hij zich in een door een schutting omgeven achtertuintje waar wasgoed te drogen hangt. Trudy opent de keukendeur en niet veel later betreden ze haar kamertje op de eerste verdieping, waar ze zich snel van haar kleding ontdoet en met haar benen wijd op het bed gaat liggen. Op de plek waar zijn piemeltje zit heeft zij een gleufje, maar er zit minder haar op dan bij z’n moeder. Wacht, zegt ze dan, je moet een rubbertje om en verlaat gehaast het vertrekje om even later terug te komen met een condoom dat ze uit de verpakking haalt. Ze vraagt waarom hij nog aangekleed is. Horst houdt er niet van om helemaal bloot te zijn en vraagt of alleen z’n broek en onderbroek uit ook goed is. Ze knikt en weldra zit ze aan z’n piemel te frunneken die zich snel verheft. Dan vraagt hij waar haar ouders zijn, maar ze stelt hem gerust. Die komen om half zes thuis en het is nu pas vier uur, ze hebben dus anderhalf uur. Weldra heeft de piemel van de kleine Horst een jasje aan en wordt door Trudy haar gleufje in geleid. Zo, zegt ze, en nu op en neer bewegen. Hij beweegt op en neer, zegt ‘O, wat is dat warm!’ en komt kreunend klaar. Nou ja zeg, hoort hij haar zeggen, heb je het soms nog nooit eerder gedaan? Nee, nog nooit eerder. Hebben andere twaalfjarige jongens het dan wél eerder gedaan? Het geeft niet hoor, zegt ze, maar de teleurstelling in haar stem ontgaat hem niet. Even later staat hij beteuterd naar het condoom te kijken dat hij tussen duim en wijsvinger een eind van zich af houdt. In het flupje aan het einde zit z’n witte jongenszaad, veel is het niet. Hij vraagt zich af wanneer ze nu gaan kijken naar het jonge poesje. Dan klinkt er gestommel op de trap, de deur gaat open en Trudy’s moeder treedt binnen.
Die kleine Horst doet me aan iemand denken.