De CV-monteur

Telkens als hij ons huis binnenstapt voor de jaarlijkse controle van de CV ketel, realiseer ik me dat er alweer een jaar voorbij is. Zo rond de 40 schat ik hem, een kale reus met in elk oor een ringetje.
‘Hoe is ’t ?’,  vraag ik uit gewoonte.
‘Niet best’, is zijn onverwachte antwoord. De rug. Hij trekt een pijnlijk gezicht en gaat aan tafel zitten. Even daarvoor heb ik onze inloopkast leeggeschept die volgestouwd is met al het verleden waar we ons maar niet van kunnen ontlasten.Hij moet er immers wél bij kunnen.

Onze CV-monteur wacht op koffie. Dat krijgt hij elk jaar. Eén kopje met een wolkje melk vóór hij begint, en als hij klaar is nóg een kopje. Nee, het gaat niet best met hem. Hij is sinds gisteren pas weer op therapeutische basis aan de gang. Ik knik vol medeleven. Vooral als hij aan het werk is heeft hij last. Als hij thuis op de bank ligt gaat het wel. Maar bukken is een hel. Soms mag hij met die enorme handen op kantoor een middagje orders op volgorde leggen. Hij heeft deze winter al drie maanden bij huis gelopen zegt hij met een gezicht alsof hij van staatswege in een justitiële instelling opgenomen is geweest. Hij kon niets doen. Vissen ging niet en aan de auto sleutelen was helemaal onmogelijk. Lezen dan, suggereer ik met een educatieve glimlach. Het lijkt of ik hem in het kruis getast heb. Lézen, waar zie ik hem voor aan. Van armoe was hij maar veel op visite gegaan. Ik zie hem door zijn dorp schuifelen, ergens aankloppen en zwijgend plaatsnemen aan een keukentafel. Je zal hem maar op bezoek hebben. Zo’n beetje als nu bij ons, dringt tot me door.

Als hij de beschermplaat van de ketel losklikt valt er een schroefje op de grond. Hulpeloos kijkt hij over zijn schouder. Ik schiet overeind. Gelukkig zijn er geen toevallige voorbijgangers als ik op mijn knieën tussen zijn gespreide benen onze kast in kruip. En natuurlijk maakt hij ook nog even gebruik van het toilet, zoals alle werkmensen die bij ons over de vloer komen. Later bij het tweede kopje vallen we stil. Hij staart naar buiten. De ruggespraak is op, er is nog een vleugje ‘waarblijftdelentepraat’ en dan schuif ik mijn stoel naar achteren.
‘Ik moet weg’, lieg ik.
Hij loert in zijn koffie maar maakt nog geen aanstalten.
‘Als ik zo mijn drinken op heb ga ik ook maar eens’, deelt hij mee.
Het is alsof niet ik, maar hij hier woont.
Ik doe iets verkeerd en ik heb weer een heel jaar om daarover na te denken.

1 reactie

  1. Een vriend van ons was meubelmaker en kreeg toen ook last van zijn rug. Die was nog jonger, begin dertig. Kon zijn beroep niet meer uitoefenen. Heeft zich succesvol laten omscholen tot handelskoopman of iets dergelijks en heeft nu een baan als inkoper. Het kan wel.

Laat een antwoord achter aan Bob Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *