Oud Zeikwijf is dit weekend naar Tilburg afgereisd voor een laatste overleg met opperkutbinnenlander René van Densen over het Blogbal. Ze hadden afgesproken in café Lambiek. Al gauw kwam ter sprake het geruchtmakende nieuws dat de beroemde Chinese dissident tevens kunstenaar Ai Wei Wei een tentoonstelling had in Tilburg. Om de hoek van Lambiek, uitgerekend. Oud en René besloten een kijkje te nemen. Een duoverslag.
René: De Pont. Altijd een beetje een haat-liefde verhouding mee gehad. Het publiek is stereotype museumpubliek: grijs, stoffig, stram, en met een inflexibele muffezoldergeest. Armpjes op de rug, van museumstuk naar museumstuk slenterend, stilletjes fluisterend, bordjes lezend met een blik alsof ze al wél wisten waar het kunstwerk op slaat. Daarentegen: in De Pont staat regelmatig kunst die zelfs ik, half-onderwezen estheticus edoch bewust cultuurbarbaar, kan velen. Aangezien Oud Zeikwijf zelfs niet eens van ‘ons’ internationaal vermaard museumpje gehoord had, moést ze mee. En stapte ik ook weer eens de deuren van het lievige haute culture-huisje binnen.
OZ: Van alle richtingen stromen de cultureel correcten naar de megadraaideur van de ingang. Veel grijze koppen met opvallende brillen, maar ook jeugdigen met skinny jeans aan en colberts in het koningsblauwe van dit seizoen, of kekke overhemden.
We snellen naar het Ai Weiwei-gedeelte. De Pitjes. Ze zijn er. Miljoenen. 10 000 kg korreltjes gebakken klei die 1600 vrouwen één bij één met een penseeltje hebben voorzien van de kenmerkende zwarte strepen van de zonnebloemzaadjes. Ik had hoge verwachtingen van de pitjes: in Zomergasten had Ai Weiwei immers verteld dat ze zo levensecht leken dat men ze in de mond zou willen nemen. De ontgoocheling was dus groot toen ik bij Vlak I en vervolgens bij Vlak II aankwam, en vaststelde dat ze toch echt iets betonnerigs uitstraalden. Je zag meteen dat het kunstmatig was, en als je het niet zag dan rook je het, of voelde het in de lucht hangen.
Het scheelde wel veel. Vlak I of Vlak II. Ik vond Vlak II natuurlijker, veel grootser en epischer. Het duizelde me even hoor, bij Vlak II. Man man man. Wat ben ik blij dat ook Vlak II er was. Als het enkel Vlak I was geweest, was het toch niet hetzelfde geweest.
Het lieftallige vervaardigingsproces door kleine lieden uit platteland China spatte er geenszins van af. Ai Weiwei had gezegd dat de zonnebloem refereerde aan de Grote Mars Voorwaards van Mao Zedong, waarbij elk pitje een individu symboliseerde. Ik zie iets anders in dit werk: het onzinnige van 1600 vrouwen een jaar lang kleikorreltjes laten beschilderen voor een kunstwerk. De nutteloosheid ervan. Maar de vrouwen uit de straatarme gedeeltes van China waren zelf dolblij met dat werk, dat ze thuis konden doen terwijl ze op de kleintjes pasten. Wat zou dan niet nutteloos zijn, voor die vrouwen om te doen met hun tijd? In een fabriek werken, speelgoedrobotjes in elkaar steken of iPads voor Apple? Bijdragen aan de overconsumptieve gekte van de wereld? Ja, als de bedoeling van Kunst is dat het je laat nadenken over dingen, dan is het bij deze goed gelukt.
Het is geduldig wachten op de porseleinen sigarettenpeuken. Ze kunnen in Jingdezhen alvast de mouwen weer opstropen. Of individuele korreltjes as in een set asbakken. Allemaal porselein. Als het de welvaart in Jingdezhen stimuleert, doe ik bij deze Weiwei de ideetjes cadeau. Peuken en as zijn GO.
Ondertussen verkopen de pitjes in afzonderlijke hoeveelheden goed. De Tate heeft er al 8 miljoen van besteld, en ze worden ook gewoon door Sotheby’s verkocht.
Terwijl menigeen nog gefascineerd, en de 1-meter-afstand-aub regel respecterend, de vijfduizend kilo namaakzonnebloempitjes staat te bewonderen (al dan niet inclusief camera in extreme close-up) valt mijn oog op een vertoonde video met surfende jeugd. Ik stoot Oud Zeikwijf aan en sis ‘surf dudes’, wetende dat ze daar een zwak voor heeft want daar heeft ze ooit over geblogd. Of getweet. Of weet ik het. Mijn geheugen gaat achteruit. In ieder geval lopen we vlug weg bij de grijze pitten en gaan we naar de video. IS HET VERDOMME WEER EEN VIDEO OVER AI WEIWEI. Dat-ie hoofdpijn heeft wegens externe slagen. Het is heel erg wat hem overkomen is, maar documentairemakers zijn als museumbezoekers: traag, overmatig serieus, en veel te uitvoerig stilstaand bij alles. Het daadwerkelijk in het ziekenhuis belanden van Weiwei duurt dan ook ruim zeven minuten. Ons geduld was al op voor er enig uitzicht op een operatie kwam, en over de kunst, ho maar weer. Dus we lopen verder.
Daar staan twee reusachtige bomen, gemaakt van segmenten van echte bomen aan elkaar geklonken met stalen moeren. “Tim Burton-achtig” zegt René, raak. Ook een kamergroot wiel gemaakt van fietsen, schattige rotsblokken van Delft Blauw porselein. Een piepklein lijstje van een mannenhoofd gemaakt uit een gebogen klerenhanger.
De museumbezoeker laat zich vervolgens ook te kakken zetten door de kunstenaars, in goede dadaïstische traditie. Niet alleen de serieuskijkers bij de zonnebloempitjes, maar even verderop iedereen die nieuwsgierig een grote gebogen plexiglasconstructie inloopt om te pogen te begrijpen wat de big deal is. Er voorbij lopend schiet ik in de lach door deze mensen die zelf het kunstwerk worden voor mijn ogen. Erger is het om de hoek: een grote gebogen spiegel waar mensen voor- en achteruit voor lopen en niet-begrijpende, verbaasde giechelkreetjes loslaten. Ik kijk ondertussen geamuseerd naar deze kermisattractiebezoekers. Oud Zeikwijf loopt met de aapjes mee naar het spiegelvlak en roept verbaasd uit dat ik het moet proberen en dat je er duizelig van wordt. Ik laat me uiteindelijk ompraten en doe met de meute mee. Ik zie niks bijzonders. Gewoon mezelf.
De obligate foeilelijke schilderijen (van Rob Birza dit keer) ontbreken natuurlijk niet, al was je dit genre in de moderne kunst een klein beetje vergeten door de overdonderende aanwezigheid van prachtig materiaal. Zoals het meesterlijke Grosser Respekt van Thomas Schütte: een dakloos twee vlakkig prieel met in het midden van de bovenste verdieping een beeldengroep van drie geketende naakte reuzen, waaromheen goudhoofdige lilliputters langslopen, de een ernaar kijkend, de andere niet, kletsend met elkaar, turend in de verte… Is het een spiegel naar ons, de bezoekers van het museum, die met verschillende maten van interesse naar de Kunstenaar gluren, gekweld, gekneveld, en met een meervoudigpersoonlijkheidssyndroom symbolisch voor de gekte die in elke kunstenaar huist? Terwijl ik de techniek van dat beeld zat te bewonderen die het nette (het keurige van de perfecte vormen – cirkels, de afgemeten trappetjes, de truttige hekjes) met het ruwe (roestend ijzer) in zich verenigde, was René al doorgelopen naar de volgende beeldengroep van deze kunstenaar: Grosse Geister.
Waow, de Grosse Geister. NICE. Hilarische, kinderlijk verbaasd kijkende michelinmannen waar gesmolten uitsteeksels vanaf bungelen en die zelf maar geen vorm of plek lijken te vinden. Als dwerg loop je tussen deze beelden door maar besef je meteen dat je zeker net zo’n grote geest bent als de afgebeelde wezens. En dan schiet het je door de kop: oh ja, het zijn maar beelden. Ontsproten aan iemands brein en bestaande uit aluminium en lucht. En alles wat we erin zien zit in onze kop. Grote Geesten. Machtig. Ik stond te grinniken. +veel voor Schütte.
De uitleg bij de kunstwerken is een bron van vermaak op zich. Onze erepenning gaat naar het volgende: “Het werk van Berlinde de Bruyckere gaat over de verontrutse schoonheid van onderdrukte verlangens en verdrongen angsten, over de sublimering van de dood.” Een dijk van een promotekst, die je knipplak op werkelijk elk kunstwerk in de wereld kan toepassen. ik zou zeggen: noteren voor later gebruik. Maar het allerfijnste was toch Grijs Vierkant, dat de kunstenaar Gerhard Richter helaas niet zo heeft genoemd maar “Graues Bild”. Het ei blijft hervonden worden, ook in de Kunst. Vooral in de Kunst.
Na wat pixelschilderijen en gekke perspectieffoto’s van ramen begin ik het een beetje beu te worden. De kunst-allergie speelt weer op. Zelfs een mooie reeks ondersteboven hangende nachtleven-weerspiegeld-in-rimpelend-water foto’s kan daar niet aan afdoen. Ook OZ lijkt het beu. Terug naar het bier, stel ik voor. Er wordt ja geknikt. Cultuuroverdosis. Als kleine kinderen doen we een speels walsje in de draaideur, 180 graden rond, terwijl mensen wachten. Mensen met heel serieuze gezichten. Die zich ergeren dat we zo speels doen in een culturele plek waar zwaar betaalde kunstenaars net met hén hebben lopen spelen. En die zeker niet pal na het museum een groot witbier gingen zuipen. Hoe kunnen zulke mensen toch bestaan ?
Bijkomend voordeel van musea: dat je je als kunstbezoeker verheven kunt voelen boven andere kunstbezoekers. Wie is de betere kunstbekijker?
Ik kan het nog beter, ik ga er helemaal niet naar toe.
Ik wist niet eens dat kunst bestond!
All art is quite useless.
http://www.youtube.com/watch?v=MzwY7fcdg8w
.
Toch jammer dat Berlinde De Bruyckere’s werk het met zo’n rare tekst moet doen. Want wat ze maakt is geweldig.
Wat Oscar Wilde zegt. Als kunst al niet meer nutteloos mag zijn, wat dan wel? Wees blij voor die vrouwen dat ze ook eens wat nutteloos mogen doen. Dat totale nutteloze is juist het mooie van het kunstwerk. Als ze niet van echt ze onderscheiden waren, was de nutteloosheid misschien pas echt totaal geweest, maar aan de andere kant benadrukt het kunstmatige juist weer de nutteloosheid.