Fluitje van een cent

Eind januari. Het was weer een rotochtend, koud. Ik zit in mijn kantoortje en ik zet af en toe een pruik op, dat doe ik nou eenmaal. Voor de lol en voor de spiegel. Niet dat ik vermommingen nodig heb voor mijn werk, daar heb ik mijn nuchtere verstand bij nodig, en af en toe een vuist die heen en weer zwaait. Is dat niet genoeg, dan heb ik in mijn andere hand nog een geniepig .22 pistooltje. En als dát niet het gewenste effect brengt, dan vlieg ik de teringlijer gewoon aan! Beng, sjkretsch, en ga maar liggen, meneer! Vragen komen later wel.

Daar was overigens geen sprake van toen even daarna (ik had mijn pruik van dirigent Haitink net afgezet) mevrouw Wieling binnengleed. Een charmante dame die zo begon: ‘Meneer Maarlo! Us fryske…’

‘Spreek Nederlands, mevrouw,’ zei ik kalm, terwijl ik mijn typemachine van me af en naar haar ingetoomde borstpartij schoof. Het schrok haar niet af. Ik zei: ‘Puntsgewijs, mevrouw. Stoor u niet aan de plaatjes op de wanden.’ Die plaatjes worden vooral door het mannelijke deel van onze bevolking spannend gevonden. Hefkranen enzovoorts.

‘Meneer Maarlo,’ viel ze in herhaling, ‘mijn man is verdwenen.’

‘Wij doen niet aan huwelijksbemiddeling,’ zei ik.

‘Ja, maar mijn man wordt, als de koude doorzet, de belangrijkste man van het land! Hij zei dat hij naar Balk ging om daar te spreken met het rayonhoofd.’

Enfin, na nog wat vijven en zessen stapte ik in mijn Ford Camaro en ging ik naar Balk. Daar belandde ik in de plaatselijke cafetaria, waar ik een broodje hartvervetting at. ‘Waar woont Hylkema?’ vraag ik achteloos aan de bediende.

‘Wilt u nog een kop koffie, meneer? Van de zaak!’ antwoordde de hufter. Ik vloog hem meteen naar de keel en herhaalde mijn vraag: ‘Waar. Woont. Hylkema? En nu snel wezen!’ Nadat ik hem het adres van het rayonhoofd had ontfutseld, wierp ik een briefje van vijf euro in het gezicht van de bediende en stapte ik in mijn Ford Camaro. Ze zouden te weten komen dat er een Maarlo in hun midden was.

Ik bel aan en niemand doet open, dus ik schuif mijn bankpasje er even tussen en ik sta in de hal. Ik kijk in alle kieren en gaten. Niemand thuis. Ik trap een mand wasgoed omver, ga door de achterdeur naar buiten, stap de tuin in en loop naar het tuinhuisje. Ik loop er omheen, hoor zwakke geluiden en ik trap de deur in. Daar lagen ze allebei: Wieling en Hylkema. Gebonden, allebei een onderbroek in hun mond.

Toen we in het keukentje van Hylkema zaten, werd alles me duidelijk. De plaatselijke middenstand had de komst van Wieling aangegrepen om druk te zetten op de Elf Steden Vereniging om de tocht nu eens in omgekeerde richting te houden. Want dat was goed voor het toerisme in Balk. Wieling en Hylkema hadden nee gezegd, onmogelijk. En ze waren overmeesterd en neergelegd in het tuinhuisje.

‘Het zal me benieuwen wat er verder nog gebeurt in Balk, mevrouw,’ zei ik, nadat ik weer teruggekomen was in mijn kantoortje. ‘Nog een kop pleuris?’

4 Reacties

  1. Nu je het zegt: misschien wel, ja. Over de voorgeschiedenis van dit stukje: gisteravond mailde Max me en hij zei: jij leest toch Chandler? Kun je daar geen stukje over schrijven? Ik sputterde nog wat tegen, maar zei uiteindelijk: oké.

  2. Meneer Maarlo,’ viel ze in herhaling, ‘mijn man is verdwenen.’
    ‘Wij doen niet aan huwelijksbemiddeling,’ zei ik.

    wierp ik een briefje van vijf euro in het gezicht van de bediende

    … geweldig. Keihard die Maarlo.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *