Zijn ouders begrijpen het niet. Ouders begrijpen nooit wat, het lijkt wel alsof je niet tot ze door kunt dringen. Voor ouders is de wereld kipsimpel. Z’n moeder zegt: Als die jongens je willen pakken moet je gewoon wegrennen. Wegrennen. Gewoon. Maar ze vergeet dat die jongens harder lopen dan hij. En dan zijn er nog zijn zwakke enkels die hij al verzwikt als hij op een kiezelsteentje trapt, waarna hij nog slechts strompelend z’n weg kan vervolgen. Z’n vader zegt: Gewoon terugvechten. Slaan. Of schoppen. Alsof hij dat nooit geprobeerd heeft. Maar met slaan en schoppen heeft hij zelfs nog nooit iemand kunnen ráken, want als zijn uitschietende vuist of voet de locatie bereikt waar het beoogde doel zich zou moeten bevinden, blijkt dat al naar een geheel andere plaats te zijn verhuisd en kan hij weer helemaal overnieuw beginnen. Dat schiet niet op. Aan ouders heb je niks. Aan de leraar ook niet. Toen hij deze had ingelicht over het feit dat hij regelmatig door een aantal klasgenoten werd gemolesteerd werden er geen maatregelen tegen hen getroffen. Wel had hij strafwerk opgekregen omdat hij geklikt had. Klikken, dat bleek iets heel minderwaardigs te zijn, iets heel ernstigs, veel ernstiger kennelijk dan iemand in elkaar slaan. Nee, je hoefde van niemand hulp te verwachten, je stond er alleen voor. Vandaar de vlammenwerper, die al voor de helft af was, de makkelijke helft. Want het waterpistool met benzine in plaats van met water vullen was een fluitje van een cent geweest. Nu kwam het er op aan dat het straaltje benzine na het verlaten van de loop op precies het juiste moment in brand werd gestoken, bijvoorbeeld door de vlam van een aansteker, maar hij is er nog niet uit hoe dat praktisch gezien in z’n werk zou moeten gaan. Toch komt het hem voor dat hij er iets op zal vinden als hij er maar genoeg tijd in steekt. Ondertussen droomt hij alvast over hoe het er uit zou zien: de brandende benzinestralen die de vijand raken, de verbazing op het gezicht, dan de angst, de pijn en de wanhoop. Gevolgd door het schreeuwen en gillen. Want het is natuurlijk geen pretje om in de fik te staan. Medelijden voelt hij niet, ze hebben het er immers zelf naar gemaakt, wel krijgt hij het warm van binnen. Het geestesoog van de kleine Horst kan er maar geen genoeg van krijgen en laat de film telkens weer opnieuw afspelen. Hij vraagt zich af of het pistool niet wat groter zou kunnen zijn, meer een watergeweer. Of beter nog: een watermitrailleur, waar twee, vier, waarom geen zes brandende benzinestralen per seconde uit schieten? Hij zou vele technische problemen moeten oplossen om dat voor elkaar te krijgen, maar hij was toch slim en had hij op z’n laatste schoolrapport geen negen voor handenarbeid gekregen? Op dat moment wordt hij in zijn overpeinzingen gestoord door z’n moeder die hem roept voor het avondeten.
Zet hem op, Horst!
Met een spuitbus gaat het makkelijker.
Ik zal het aan hem doorgeven.