Wie is Eduard van der Weert? Buiten Dirkswoud kent niemand die naam, maar in Dirkswoud kent iedereen hem. Eduard baarde in de jaren zestig enig opzien met zijn boekje De gevaren van het hummelvuur. In dit wetenschappelijke werkje, waarin hij nozems, pleiners, provo’s en dergelijken op één grote hoop gooide en hummels noemde, vergeleek hij hun gedrag met een jeugdziekte zoals de mazelen. Die ziekte noemde hij het hummelvuur. De gevolgen van dat hummelvuur zijn weliswaar nog steeds merkbaar, maar de schade valt alleszins mee.
In de jaren tachtig verscheen zijn tweede wetenschappelijke werk: Een vrij Dirkswoud! In dit boek beschreef hij hoe het graaien grootschaliger wordt naarmate de organisatie waarin je werkt, groeit in omvang. Hij gaf als voorbeelden Europa, de Rabobank (die gevormd was door samenvoeging van de Raiffeisenbank en de Boerenleenbank), Amsterdam (Eduard vond dat die deelgemeenten gewone gemeenten moesten worden) en ‘de Nederlandse voedingsindustrie’ (zonder enig argument daarbij te geven). Uit een en ander concludeerde hij dat het het beste was om je eigen broek op te houden, dus dat Dirkswoud vrij en onafhankelijk moest worden: ‘Het staat vast dat je als Dirkswoudenaar minder belastingen hoeft te betalen dan nu het geval is, want een leger of een marine hebben wij niet nodig, en spoorlijnen al helemaal niet.’
Eduard van der Weert is oud-hoofdonderwijzer op de St. Clara Lagere School te Dirkswoud, hij is nu 93 jaar en heeft vorige maand zijn waarschijnlijk laatste boekje uitgebracht, wederom een wetenschappelijk werk, waaraan hij ‘negen jaar lang heeft gewerkt, na jaren van opgravingen her en der’, zoals te lezen valt op pagina 5. Het heet Het oude Dirkswoud en beschrijft de geschiedenis van het dorp vanaf het jaar 1000.
Het vreemde is dat hij het dorp totaan 23 mei 1568 (Slag bij Heiligerlee) plaatst midden in de driehoek Stadskanaal-Nieuwe Pekela-Bourtange, waar het gehucht Dyrxwald gelegen zou hebben. Op die 23ste mei van het jaar 1568 zou Dyrxwald zijn ontruimd (waarom die datum is gekozen, blijft onduidelijk), de bewoners vluchtten gezamenlijk naar het westen des lands, waar ze op de huidige plaats het nieuwe Dirkswoud opbouwden.
De schrijver heeft daarvoor twee ‘bewijzen’. Op de eerste plaats is er in het dialect van de Dirkswoudenaren iets Gronings op te merken: ze spreek’n Nederlands, terwijl ze in de omliggende dorpen Nederlands sprekuh. En ten tweede haalt Eduard de tientallen hunebedden aan die rond Dirkswoud liggen: ‘Die zijn daar overduidelijk neergezet.’
Altijd weer fijn, een paar goede Dirkswoudstukken. Complimenten! Vooral die neergezette hunebedden zijn ijzersterk.