Tweebeeke: Mijnheer Leers, iedereen vraagt zich af, wat er met u aan de hand is. U stond op het centrale plein in Athene met uw lul uit uw broek. De Telegraaf had op de voorpagina een levensgrote foto van u met als kop: LEERS IN TWEEVOUD. Terecht.
Leers: Leers in tweevoud ?
Tweebeeke: Ja, u en uw jongeheer natuurlijk. Of misschien ouweheer, als ik zo vrij mag zijn.
Leers: Echt De Telegraaf. Ik word doodziek van die krant. Mensen belachelijk maken. Dat kunnen ze. Maar een goed stuk schrijven, kunnen ze niet. Dit is de tweede keer, dat ze zo’n geintje uithalen. Waarom toch ? Ik doe ze niks.
Tweebeeke: Ik kan me heel goed voorstellen, dat u zich dit aantrekt. Dat u zich opwindt. Maar u bent hier voor iets anders.
Leers: Dat is waar ook. Ik ben erg blij, dat ik hier zit. Dan kan ik aan de mensen uitleggen, hoe dit heeft kunnen gebeuren. Laat ik bij het begin beginnen. Wilders is een bruut. Een despoot. Hij wil me kapot hebben.
Tweebeeke: Weet u het zeker ?
Leers: Natuurlijk weet ik het zeker. U kent hem niet. Ik wel. Voordat ik naar Griekenland ging, vroeg hij mij bij hem langs te komen. Dat deed hij niet zelf. Dat liet hij een ander doen. Dit soort pesterijen, bedoel ik. Tenslotte ben ik toch gegaan. Ik kon niet anders. Hij zei: “Mijnheer Leers, waar bent u mee bezig ? Ik heb goed gevonden, dat u minister werd. Ik had er wel moeite mee. U bent geen sterke persoonlijkheid. Dat ziet iedereen. Laatst zei iemand tegen me: “Die mijnheer Leers is toch maar een lulletje, mijnheer Wilders.”
(wordt vervolgd)