Mijn zoon neemt mij niet serieus als ik boos op ‘m word. Mevrouw Molovich (die wel serieus genomen wordt) gaf mij een tip: hurk, pak ‘m bij zijn handen beet, zorg dat ie je aankijkt, zeg dat je dit of dat niet wil hebben en vraag of hij dat begrijpt.
Mijn zoon was aan het gooien met poppetjes waarmee je kunt fluiten. Als je door hun hoedje blaast, brengen ze een geluid voort dat het midden houdt tussen een roltoeter en een lokeendenfluit. Ik reageer soms traag en had niet meteen door dat hij ermee aan het gooien was. Bovendien gooide hij ze eerst tegen de bank, zodat ze terug stuiterden en er niet veel schade aangericht kon worden. Maar vervolgens begon hij ze tegen de piano te gooien en schrok ik wakker uit mijn vermoedelijk bijzonder boeiende zondagmiddagoverpeinzingen.
Mijn zoon trippelde vrolijk achter de bank om zijn poppetjes te pakken voor een volgende aanval. Ik liep ‘m achterna. ‘Hou es op met gooien’, zeg ik zo streng mogelijk. Mijn zoon maakte lachend aanstalten om weer te gooien. Ik pakte hem bij zijn handen beet.
“Niet met die poppetjes gooien”, zei ik.
“Oma”, zei hij.
“Die poppetjes heb je van oma gehad ja. Daar mag je niet mee gooien.”
“Oma.”
“Begrijp je dat je daar niet mee mag gooien.” Hij keek me aanvankelijk wat spottend aan, maar toen meende ik toch wat schuldbewustheid in zijn blik te herkennen. Ik vroeg nog een keer of hij het begreep.
Hij heeft niet meer met de poppetjes gegooid. Diezelfde avond (mijn zoon lag reeds een half uur in bed en ik zat naar een aflevering van De Slavernij te kijken), vroeg mevrouw Molovich of ik die poppetjes zo had neer gezet. Ik keek achter me en zag de twee poppetjes op de dwarsstang van de pianokruk staan. Ze keken allebei dezelfde kant op, naar de pianopedalen.
Lief.
Deze jongen kreeg er tranen van in de ogen.
Het ziet er uit als een scene uit een verhaaltje (van de twee poppetjes die op reis zijn, zich vreselijk verloren voelen in die grote wereld) maar ergens heeft het ook iets van een boobytrap.