Zomer in Amsterdam

17 uur. Het is windstil. De stad ligt verdoofd in afwachting van de hoosbui die komen gaat. Het licht is minder – geen vuurwerk van de zon op het water dit keer –  maar het geluid maakt veel goed. Het geluid wordt gecoat, het stadslawaai ingepakt in een wollig omhulsel. De meeuwen, de eenden, de klok van de kerk klinken mooier, als losse belletjes die zachtjes in je oor kruipen. Zelfs het geblèr van de scooters die over de brug sjezen bereiken je in afgezwakte vorm.

Er drijven vier meeuwen op de gracht, en drie eenden, waar het er normaal van wemelt. Een meeuw houdt het voor gezien en vliegt krijsend op. De rest wacht eventjes, dan volgt er eentje haar voorbeeld. Spoedig blijft er maar één over eenzaam te dobberen; dat houdt ze een halfuur lang. Waarom volgt ze haar soortgenoten niet? Wacht ze nu al op de Turkse overbuurman, die elke dag laat op de avond zijn overtollig brood over het balkon kiepert? Tegen die tijd zijn het er hordes, meeuwen, die zich stilletjes onder zijn raam hebben verzameld. Wanneer hij begint te gooien zullen ze in hysterisch gekrijs uitbarsten.

Onder het balkon woont een echtpaar meerkoeten. Ze hebben daar uit drijvend vuil een vlotje gemaakt, waar hun eitjes hebben gelegen. Als het brood uit de hemel valt proberen ze uit alle macht hun territorium te beschermen tegen de meeuwen, die, gek van begeerte, zich in groten getale op het drijvende baksel storten. De meerkoeten willen echter ook wat brood, dat ze van tussen de gevaarlijke snavels der zeevogels zullen moeten wegkapen. Het is een dun koordje war ze op balanceren, tussen hebberigheid en veiligheid.

Zover is het echter niet. Het geheel baadt nog in ongewone stilte. Twee groene Amsterdamse parkieten sprinten hoog in de lucht en met gekwetter van flat tot flat. Een paar bijen, model horzels, doen zich te goed aan het verrukkelijke nectar der bloemen in de tuin van mijn buurvrouw. Ze slaan het kostelijk goedje op in twee gele boodschappentassen. Als ze weer eens korfwaarts over je heen wegvliegen kun je die tassen zien bungelen aan hun achterpoten.

Dit is “het weer van alle mensen”. Waarom driekwart van mijn stadgenoten nu juist op de vlucht slaat is mij een raadsel.

Oud Zeikwijf
Beroepsbrokkenpiloot. Vloog nochtans op haar achtste reeds rakelings langs bergkammen om berggeitjes en bergmarmotjes te tellen. Is tot haar eigen verdriet gemodelleerd naar haar vader, een onbehouwen Italiaanse charmeur met een groot hoofd en een passie voor even belachelijke als tijdrovende hobby’s. Komt oorspronkelijk uit Frankrijk. Heeft in Japan gewoond. Woont sinds begin jaren ’80 in een boomhut op het Waterlooplein in ‘Magies Centrum Amsterdam’, van waaruit ze haar schrijfsels via rooksignalen aan de redactie doorseint. Ze schrijft ook voor AT5, Sargasso en voor Kutbinnenlanders. En op haar eigen stukje internet: oudzeikwijf.com.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *