Mijn Japanse punkjaren

Ik was punk. Al heel jong afgestudeerd in de bedrijfseconomie kon ik me maar niet dwingen om een baan in die sector te gaan zoeken. Op het Universitair Instituut waar ik studeerde was ik een vreemde eend in de bijt; ik merkte duidelijk dat de anderen beter geschikt waren voor banen in het bedrijfsleven dan ik, met mijn onconventionele geest, ontembaar, chaotisch. Hunkerend naar avontuur pakte ik een wereldbol en wees ik blind een plek aan. Mijn vinger viel in de Chinese Zee, tussen China en Japan. Ik besloot Chinees te gaan studeren, in China. Maar de deuren bleven potdicht: China was nog communistisch, je kwam er niet op eigen houtje in. Dan maar Japan. In Tokyo vond ik een universiteit die buitenlanders accepteerde. Daar heb ik me toen ingeschreven.

Binnen de kortste keren had ik daar een stamdisco, Tsubaki House in de wijk Shinjuku, waar ik elke week naar toe ging voor de London Nite. Daar geraakte ik in de Tokyose punkscene. We gingen naar gigs in Yaneura of Pub Farm, allebei in de wijk Shibuya. We hingen met elkaar rond, aten in tenten waar je voor het equivalent van 10 euro onbeperkt kon consumeren, sliepen na een optreden met ons tienen in kamers van een paar tatami (zo mat je de oppervlakte van woningen, een tatami is een dik stromat waarvan vloeren waren gemaakt, zo groot als een liggend mens). Mijn buitenlandse medestudenten (voornamelijk Amerikanen, ik was de enige Europese), bekeken die ontwikkeling met argusogen. Hen lukte het niet om in contact te komen met de autochtonen.

Ik was een bezienswaardigheid: er waren toen maar zeer weinig buitenlanders in Tokyo, Europeanen al helemaal. En punks kenden ze daar niet (de scene telde misschien 50 tot 100 jongeren in totaal, in een megapool van 10 miljoen inwoners). Hanekammen zoals de mijne droegen punkmeiden niet. Ik kwam met mijn kop in het pendant van de Telegraaf, een halve pagina, close up van mij die een octopus kust. En in glossy’s. In de metro gielgelde de schoolgaande jeugd in hun uniform als ze me zagen, en fluisterden ze ‘Libachan!’, het koosnaampje dat ik opgeplakt had gekregen, als hoofdstedelijk troeteldiertje. Mij liet het compleet koud: normale burgers vond ik oninteressant als het maar kon. Jaren daarna, elke keer dat ik er weer was, wisten mensen meteen wie ik was als ik zei: de punker die in de jaren tachtig een octopus kuste in de Nikkan Spootsu; dan was het weer: ‘Libachan!’ Tot mijn grote verbazing werkte dat een paar jaar geleden niet meer: er was een generatie opgestaan die dat tijdperk niets zei. Opeens vond ik dat jammer. Blijkbaar was ik toch gaan leunen op mijn status van beroemdheid.

Voor een Franse fanzine heb ik toen een reportage geschreven van 14 pagina’s over de punkscene in Tokyo. Deze foto’s zijn in dat kader gemaakt. Ik had een loodzwaar spiegelreflex, die nam ik liever niet mee naar concerten, die in minuscule en propvolle ruimtes werden gegeven, waar het ook zwaar aan toe ging tijdens het pogoën. Bovendien waren de punkers schuw: je zag ze nooit met een camera, in tegenstelling tot de rest van hun landgenoten. Maar ik was hun vriendin geworden, ik kon me veel permitteren dat gesloten bleef voor de buitenlandse pers.

De punkers leidden voor het grootste gedeelte een dubbelleven. Ze kregen niet een uitkering zoals hun Nederlandse naamgenoten. Overdag platten zij hun stekels af, deden een overhemd aan en gingen naar hun werk. Wie dat niet deed had steevast een vriendin die hen onderhield. Die werden de himo genoemd, wat koord betekent. De himo’s waren gebonden, dat spreekt. Eentje met een voorkomen dat onverenigbaar was met een baan vroeg ik: ‘Ben jij een himo?’ ‘Nee’, antwoordde hij, ‘ik heb een geldboom.’ En hij lachte. Ik heb toen van een dode tak een geldboom gemaakt op mijn kamer, met Japanse munten eraan bungelend (Japanse munten hebben een gat in hun midden, je kan ze ergens aan vast maken). Dat idee van een geldboom was een baken van troost in de onzekere jeugd van een op drift geraakt wezen.

Al met al had ik een fantastische tijd in Japan. Een Japanse vriendin wou er met mij een Franse school beginnen – daar was vraag naar. Een aanlokkelijk idee. Maar toch keerde ik terug naar Amsterdam, waar ik het halfjaar voor mijn vertrek uit Europa veel had vertoefd – ik had er zelfs een kamer, in kraakpand Wijers. Bij aankomst bleek Wijers ontruimd. Amsterdam kwam me rauw op mijn dak. Zelfs met alle talen die ik sprak en schreef, met de diploma’s die ik had lukte het niet om een baan te vinden, al had ik inmiddels mijn haar weer laten groeien. Ik viel in een diep gat. Een culture shock, zo noemen ze dat. Het heeft jaren geduurd voordat ik hier mijn draai kon vinden. Ik heb nog geprobeerd om weg te gaan: mijn leven was in Tokyo én in Frankrijk veel makkelijker geweest. Maar het ging niet. Elke keer dat ik de bus pakte om uit de stad te komen, werd ik overmeesterd door een vreselijke heimwee. Hoe zwaar het leven hier ook was, mijn hart had gekozen. Ik moest en zou in Amsterdam blijven. Maar als ik vanaf het heden naar het verleden kijk, dan zijn de jaren in Tokyo pica pica (bright, fonkelend), en het Amsterdamse tijdperk erna gietzwart. De kleur en het ongedwongene waren verdwenen. Het leven was ernstig geworden. Ik was ook geen puber meer, maar een volgroeid mens.

Gelukkig hebben we de foto’s nog.

Binnenkort deel 2.

Oud Zeikwijf
Beroepsbrokkenpiloot. Vloog nochtans op haar achtste reeds rakelings langs bergkammen om berggeitjes en bergmarmotjes te tellen. Is tot haar eigen verdriet gemodelleerd naar haar vader, een onbehouwen Italiaanse charmeur met een groot hoofd en een passie voor even belachelijke als tijdrovende hobby’s. Komt oorspronkelijk uit Frankrijk. Heeft in Japan gewoond. Woont sinds begin jaren ’80 in een boomhut op het Waterlooplein in ‘Magies Centrum Amsterdam’, van waaruit ze haar schrijfsels via rooksignalen aan de redactie doorseint. Ze schrijft ook voor AT5, Sargasso en voor Kutbinnenlanders. En op haar eigen stukje internet: oudzeikwijf.com.

19 Reacties

    1. Meer overmoedigheid. Ik ben altijd iemand geweest van “neus dicht en springen”. Kwam daar op het vliegveld aan met mijn grote teddybeer aan mijn rugzak geknoopt, zonder visum, zonder kamer. Heb eerst uren bij de politie gezeten. Later op de univ. hoorde ik dat elke student die dat probeerde zonder pardon naar Taiwan of HK gestuurd werd om daar een visum aan te vragen. Mij lieten ze gaan. Iedereen was daar stikjaloers op. Een maand later stuurde zij mij mijn visum na. Dat was de aller- allereerste keer dat zoiets gebeurde. De Japanners waren flabbergasted: hoe kon dit? Dat was een mirakel. Kreeg spontaan bossen rode rozen aangereikt, iemand heeft zelfs champagne laten ploffen. Maar mij deed alle commotie, wederom, niet veel. Ik verkeerde toen in hoge sferen, ik had een blind geloof in mijn goed geluk. Achteraf sta ik met bibberende knie”en te kijken wat ik allemaal aangericht heb.

      1. Bij mensen met een dergelijk avontuurlijke inborst denk ik altijd: wat moet dat makkelijk zijn met je eigen kinderen. Dan ben je vast ook niet zo’n overbezorgde moeder (als ik zelf vaak ben). OZ: “Lieverd, als jij denkt dat je punker in Japan wil zijn, dan ga je dat toch gewoon zijn. Kusje van mama.” Of werkt dat zo niet?

        1. Zeer zeker niet. Ik weet hoe ontwrichtend emigratie uitpakt en raad het iedereen af, mijn eigen kinderen als eersten. En de 1ste stap naar emigratie is een lange reis in het buitenland. Je kan daar makkelijk blijven hangen. Denk ik dan.
          Ik zie je trouwens he-le-maal niet als een overbezorgde moeder, Vrouwke. Volgens mij ben je een fantastische moeder, naast andere fantastische dingen.

  1. Heb decennia gedacht: wat een verlies van tijd! Maar opeens zat ik met een eigen bedrijf en zie daar: ik boekhoud dat het een lieve lust is. In mijn contacten met de banken zijn die bedrijfsecojaren gruwelijk van pas gekomen, dat kan ik u vertellen. Heb geleerd dat je werkelijk nooit weet of wat je doet zin heeft of niet.

  2. Ik las hem laatst voor het eerst in Trouw, had hij een serie verslagen over de effecten van de rampen in Japan. Zeer persoonlijk geschreven, eigen stijl. Daarna las ik een boek van hem; De Hollander en de verzopen katten. Voor het grootste gedeelte interasant. Soms dacht ik: man, emmer nit zo door. Hij is/was Nerderlander in Japan. Damn; die Franse toetsenborden zijn toch wel lastig hier.

  3. Vet! Ik ken Japan alleen maar van de porno, de anime en Murakami boeken. Dat laatste doet dit me nog het meest aan herkennen.

  4. Erg uniek en interessant dit. Ik zou graag in contact met je komen omdat ik wat vragen heb met name over de (post?)punk scene in die tijd. Ik kan geen e-mailadres van je vinden, maar als je dit leest, zou je mij een mailtje kunnen sturen?: postpunkproject@gmail.com

Laat een antwoord achter aan Vrouwke Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *