De roep van de zot (1)

De oude paap wordt geroepen en hij weet dat er geen ontkomen aan is. Zodoende pakt hij leeftocht en kleding, waarna hij op pad gaat. Hij is geroepen in zijn droom door de Zot. En hij heeft een vaag vermoeden waar dit toe zal leiden. Ons Jaap is er niet gerust op.

Het heeft iets bevreemdends om lachend wakker te worden of, beter gezegd, door uw eigen gelach te ontwaken. Iets bevreemdends en ook iets abrupts, net als bij het geluid van de nabij gezeten haan doch op zo’n ochtend niet van verre. Hoe anders dan het zacht sluimerend omhoog kabbelen uit de donkere slaap; eens knipperen en weer wegdoezelen, telkens opnieuw – misschien wel zes keer voordat eindelijk het dagbesef doordringt en het Grote Denken begint.
Het lachen bestierf mij overigens snel op de na zo’n slaap toch ietwat droge lippen toen mij het besef begon te dagen van de consequenties der droom waaruit ik daareven zo olijk ontwaakte.

Het was de Zot, mijn lieve leeskinderen, die uw chroniqueur zo wreed schertsend uit zijn somniale nachtvlucht rukte. En wellicht zijt ge nog niet de magische leeftijd van honderdentwaalf jaren gepasseerd zoals uw paap, wiens moede ogen al zoveel hebben gezien doch immer zijn blijven stralen, en steekt ge zo rond de jeugdige jaren in leeftijd van zestig.  Voor u dan zal ik, op voorspraak van de Moeder, Wier hart groot is en Wier schoot immer vochtig blijft, het oude geheim van de Zot voor een klein deel onthullen, zodat ge de rest van deze vertelling nog enigszins bewust kunt volgen. En voordat ge wederom aanstalten maakt om uzelf schielijk te ontbroeken teneinde uw gehele attractie te ontbloten, stil hopend op een prikkelend verhaal waarbij ge per autostimuli het wonder Gods aan uzelve laat voltrekken, moet ik u toch teleurstellen. Laat ge het amusementsparkje daar beneden voor deze keer onberoerd, raad ik u. Het is namelijk geen vertelling die noopt tot plenging der opgespaarde nattigheden. Ik zou het eerder een waarschuwend woord willen noemen, moogt ge ooit in de droeve omstandigheden komen te verkeren waarin de Zot u dromatief bezoekt. Tegenwoordig wordt de Zot wel aangeduid met het modisch klinkende ‘Clown’; men vindt hem dan ook veelal in de politiek.

Deze Zot nu, werd eeuwenlang terecht gevreesd wegens zijn verschijning en de onontkoombare omstandigheden na de openbaring zijner spreuken. Indien en wanneer de Zot in een droom verscheen, diende de ongelukkige slapeling terstond na het ontwaken op queeste te gaan. Nimmer was daar iemand van teruggekeerd, zo’n tocht. Weigeren resulteerde evenwel in een flukse reeks van aandoeningen waaraan men immer bezweek. Ten gevolge waarvan men derhalve in de meeste gevallen afscheid nam van lief, have en goed en op weg toog. Men wist en kon niet anders; men moest! En een ongewis lot tegemoet is het betere alternatief voor de meesten wijlens zij oog in oog met hun zielenpijn staan.

Zo ook voor mij, dierbare leesdiertjes. Uw paap wist wel beter dan te weigeren en pakte een stevig valies, alsmede een warme mantel voor de koude nachten. Na de ochtendlijke en tevens rituele balwassing, scrotale rek alsmede een korte wijle venijnige paalrasp – dit laatste om mijzelve eraan te herinneren dat het slechts mijn aardse verschijning was die diende te lijden – trok ik de frisse ochtend in. Mijn gang was een weinig onregelmatig en slepend. Niet vanwege mijn jaren: die draag ik immer licht, maar wegens een sedert enige dagen aanhoudende schrijning in mijn streek van bosch en lommer. Vermoedelijk was de lust groter gebleken dan het vermogen en leed ik aan een – zij het lichte – vorm van roedezwik of mastlast, ik liet mij daardoor niet belemmeren en negeerde de enigszins elektriek aandoende schokjes in mijn buis van Rubens.

De vroege stonde zorgde voor weinig reizigers en mijns ondanks voelde ik een lied opkomen, hetgeen ik na enige aarzeling dan maar aanhief. Het was een oud vers en het diende de eenzame reiziger tot moed in angstige tijden. Door overlevering is de tekst eeuwen bewaard gebleven. Het luidt als volgt (ge moogt gerust een maat of drie medekloppen op uw lessenaar indien ge dat wenst):

Moede reiziger, op pad en zonder lieden

Wendt ge slechts de blik vooruit

En schouwt ge niet weerom

In weifelmoed, doch blijft ge vlieden

Het is den doet die achter u fluit

Hij lacht zich immer krom

En slaat u van de weeromstuit

Het hele lichaam stom

Voor de overige zesenveertig coupletten kunt ge eens een mooi boek met verzen inzien: te verkrijgen bij de betere boekhandelaar. Een opwekkend vers derhalve, en uw dienaar der folianten wist zich tijdens de eerste mijlen gesterkt door het alziend oog van de Moeder – haar boezem zwoegend voor het heil der mensheid. Na een sober noenmaal echter, begon mij toch de vrees te bekruipen voor mijn naderend lot.

In stilte vervolgde ik mijn weg, vrezend voor de queeste die reeds was begonnen. Met enige huivering dacht ik terug aan mijn droom van die nacht, waarin de duivelse Zot mij aan het lachen wist te brengen terwijl ik bijkans mijn brits benatte van pure angst.

–          Wordt vervolgd.

1 reactie

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *