De ronk-ronk-bus komt met piiieeepende remmen tot stilstand en opent sssslissend en sssissend haar deuren. Ik stap-stap-stap uit de bus en push oef-oef de kinderwagen voort waarvan de rrrollende wielen mijn zzzlapende zoontje dragen. Sloffende mensen staren naar de grond, zingende tramkabels zwiepen tegen een grauwgrijze hemel. De woeiwoeiwind zorgt ervoor dat de regen in mijn gezicht swiept. Ik stap onversaagd door. En dan! Klinkkloenk. Heipalen dreunen mijn oor binnen. Drrrrrrr! Drrrr! Drrrilboren ratelen beneden in de bouwputten. Wat een chaos is het hier. Fletsj! Ik stap in een plas, negeer mijn natte voeten en loop over een – toktok – plank richting de Openbare Bibliotheek om Stijloefeningen van Raymond Queneau te lenen. Ben ik al een week of wat naar op zoek. Schjloep, schjlap, schjloep, mijn zompige schoenen stappen voort. Ergens ver weg roept een grutto een andere grutto.
Voor de bieb. Pah-tssssj. Ik open een blikje Fanta Cassis. Allo allo. Een femme met krakra-rrravenzwart haar trekt me, snoksnok, aan de mouw. Ze spreekt Engels met een duidulèk oorbaar Frrrance akzante. Of dit het postkantoor is – is – is -is. Een echo uit een ver verleden weerklinkt in de immense lege zaal die mijn geheugen is. ‘Nee’, zeg ik en slurp-slurp wat cassis naar binnen. Ze haalt, knisperknisper, een papiertje uit haar binnenzak en laat het mij zien. Terwijl ik ‘Raadhuisstraat’ op het briefje lees en, flatsj!, wat overtollig snot uit mijn neus snuit, kijkt zij achterom waar een Renault 21, KWRRRIIEEK, verkeerd schakelt en vervolgens achteruit rijdend, met zo’n hoge, schelle zzzZZZZOOOENG, van ons wegrijd. BWURP! Een kleine oprrrisping dankzij de cassis. Ik excuseer me en wil vertellen dat de vrouw wellicht richting de Raadhuisstraat kan vroemvroemen, als ik zie hoe zij met ferme stap-stap-stappen jwegbeent richting de zzzoemende Renault. Vanaf het dak van de bibliotheek klinkt de roep van een oehoe.
Binnen op de tweede verdieping, bij de Q van Queneau. Schjloep-schjlap-schjloep. Mijn schoenen zompen nog steeds. Het blikje heb ik, kloenkerdekloenk, in een vuilnisbak gegooid. Knisper-knisper, naast me zit iemand door een boek te bladeren. Ik zoek en ga doekdoekdoek met mijn vingers langs de ruggen van de boeken. Geen Stijloefeningen te vinden. Ik zoek, tiktaktok, op de computer en zzzoef, voor ik het weet – rrrrapapa – rrrollen de gegevens over mijn scherm en zie ik dat Stijloefeningen wel degelijk aanwezig moet zijn. Schjloep-schjlap-schjloep, ik zomp naar de eerste de beste medewerker die ik mijn probleem voorleg. K-k-k-queneau sssppuugt hij eruit, alvorens voor te gaan. Sqwiek-sqwiek-sqwiek, zijn spiksplinternieuwe gympen sqwieken een mooi duet met mijn zompige, zeiknatte schjloempschoenen. Maar ook de medewerker kan het boek niet vinden. ‘M-m-m-missssschien’, st-st-st-stottert hij, ‘h-h-h-heeft het mmmmmagazijn nog een èhèhèkkkk’semplaar.’ Ik stuur een -zzzoeefff- mailtje naar het magazijn en hoor vijftien traag weg tiktaktokkende minuten later de bevrijdende zzzworp ten teken dat ik een mailtje heb. En wat denkt u? Stijloefeningen ligt gewoon waar het hoort te liggen, op de tweede verdieping van de OBA, waar ik al een kleine drie kwartier aan het zoeken ben. Pwèèp-pwèèp-pwèèèèèp… Bij het verlaten van dit vervloekte pand krast een kraai een kras op mijn ziel.
Op het Bos en Lommerplein, in een babywinkel, koop ik een paar trippel-trippel-babyschoentjes voor mijn zoon. Een tram jengelt. Een auto toetert. De snelweg suist. Als ik afreken hoor ik ver weg de roep van de tjiftjaf.
Dit is een reactie.
En wat voor één.
Dit leest lekker weg, heel anders. Een extra dimensie is er bij gekomen, een soort hoorspel.
Oeps, dat was gewoon ik en niet de grote groene Leguaan. Hoe kan dat nu gebeuren? Is dit weer een wonder?
Of valt dat onder de Grote Knoeierijen van de Groene Leguaan?