Kijk, daar gaat Max. Dag Max! Hij stapt uit de bus. Wat duwt hij daar vooruit? Jawel, een heuse kinderwagen! En wat voor één! Een groene! Zijn zoontje ligt er in te slapen. Die heeft gelukkig geen last van de kou. Want het is koud joh! Het regent een beetje en het waait flink. Alle mensen op het stationsplein kijken naar de grond. Ze hebben hun hoofd diep in hun kraag gestoken. Max is op weg naar de bibliotheek om een boek te lenen. Een boek waarin 99 keer hetzelfde verhaal wordt verteld. Wat is dat een eigenaardig boek, zeg! Die schrijver was zeker met zijn hoofd in een bankschroef terecht gekomen? Maar even iets anders: wat een rotzooi is het hier! Max moet over een smalle, modderige plank lopen. Overal zijn ze aan het bouwen! Links van de plank is er een diepe put. Rechts van de plank is er een diepe put. Heel ver beneden zijn kleine mannetjes met gele helmpjes druk bezig om grote gebouwen te bouwen. Beukende heipalen en drillende drilboren banen zich een weg naar het oor van de arme Max.
Wat is dat nu? Vlak voor de bibliotheek tikt een vrouw Max op zijn rug. De vrouw heeft dikke krullen die zo zwart zijn als ebbenhout. Ze vraagt iets aan Max. Wat is dat voor rare taal die ze spreekt? Dat is Engels. Maar niet zoals een Engelsman het zou uitspreken. Je hoort dat de vrouw uit Frankrijk komt. Dat heet een accent. Ze vraagt of dit het postkantoor is. Met haar accent. Wat een rare vraag! Natuurlijk is dit het postkantoor niet! Dit is de bibliotheek! Dat ziet toch iedereen! Ga terug naar je eigen land als je onze taal niet wil leren! Of is het toch niet zo gek? Nee, het is niet zo gek. Want het postkantoor heeft hier wel gestaan. Lang geleden. Max zegt dat ze ergens anders heen moet. Maar wat doet ze nu? Ze kijkt om! Achter haar rijdt een auto weg. Het is een hele mooie, gele taxi. Met een rode bies rondom. De vrouw glimlacht naar Max. Max vertelt aan de vrouw dat ze naar de Raadhuisstraat moet. Want daar is ook een postkantoor. Maar de vrouw luistert niet naar Max. Nee, ze rent weg. Wat een onbeleefde vrouw! Of zijn ze in Frankrijk allemaal zo onbeleefd? Waarschijnlijk wel. Wat een naar volkje! Gelukkig trekt Max zich er niets van aan. Goed zo, Max! Daar gaat ie weer.
Hij is boven bij de boeken. Hij kijkt bij de letter Q, want de schrijver van het boek heet Queneau. Dat spreek je uit als Kuno, met de nadruk op de no. Maar hoe Max ook kijkt, en hoe hij ook zoekt, hij kan het boek niet vinden. Max gaat naar de computer toe. Volgens de computer is het boek wel aanwezig. Wat raar! Zou Max dan niet goed hebben gekeken? Voor de zekerheid roept hij de hulp in van een medewerker. De medewerker heet Willem. Willem zoekt met Max mee. Maar hoe Willem ook zoekt en zoekt, hij kan het boek niet vinden. Gelukkig heeft Willem nog een ideetje! ‘Stuur een mailtje naar het magazijn,’ zegt hij. ‘Die hebben vast nog wel een exemplaar liggen.’ En dus stuurt Max een mail naar het magazijn. Vijftien minuten moet hij wachten op het antwoord. En wat denk je dat het magazijn antwoordt? Precies. Het boek ligt gewoon waar het hoort te liggen. Maar zoals jullie weten, jongens en meisjes, ligt het boek daar niet! Wat een vreemde bedoening! Wat is dit voor een rare bibliotheek? Wordt dit allemaal van de zuur verdiende belastingcenten van jullie papa betaald? Luid schreeuwend verlaat Max het pand. Goed zo, Max! Laat maar flink van je horen. Jaag dat linkse addergebroed maar goed wat schrik aan!
In een babywinkel op het Bos en Lommerplein koopt Max babyschoentjes. Voor zijn zoontje. Lief he? Het grappige is dat Max vlakbij het Bos en Lommerplein woont. Hij heeft dus helemaal voor niets zo’n grote reis gemaakt! Of toch wel? Hij heeft wel een leuk avontuur beleefd, of niet jongens en meisjes? Een avontuur dat nu bijna is afgelopen. Want toen kwam er een stofzuiger met een hele lange snuit en die zoog zo, zoef, het hele verhaaltje uit.
Voorlezen met daarin humor over de kinderhoofdjes heen – ik weet, het is helemaal fout, hoort niet, je leest immers voor voor de kinderen, en je eigen mening hou je maar even voor je – maar, damn, het is zo leuk om te doen.