1. En het was in de dagen van Farao Rutte dat de HEER der heerscharen tot Max had gesproken en hem verzocht had op zoek te gaan naar De Negenennegentig Oefeninscripties van de Profeet Queneau; en als beloning zal zijn nageslacht zeer talrijk zijn.
2. En Max had gezocht, maar de inscripties had hij niet gevonden en het was zo gekomen dat hij bij de vallei der aankomst uit de karavaan was gestapt met op zijn rug zijn zoon, die slapende was.
3. En de mensen liepen af en aan, elkaar niet aankijkende; en het regende en de wind waaide over de vlakte.
4. En voor hem strekte zich uit een kale negorij met diepe putten, geslagen door de slaven van stamhoofden wier bouwwoede ontembaar was.
5. Maar hij verzaakte niet en hij trotseerde de kou.
6. En de HEERE sprak tot Max, zeggende: Weldra zet ik op uw pad een vrouw van losse zeden, die niet van hier is en haar hoofd onbedekt laat.
7. En de HEERE zei: Zij zal het haar in golvende zwarte banen dragen en zij zal vragen of hier de tent van de bodes opgeslagen is.
8. En voor de Grot met de Inscripties kwam tot Max een vrouw die niet van hier was, met onbedekt haar dat in golvende banen over haar schouders viel, precies zoals de HEERE had voorspeld.
9. En Max bad tot de HEERE: Sla mijn ogen met blindheid en maak mijn hart koud, maar laat mij de verleidingen van deze vrouw weerstaan.
10. En de vrouw vroeg of hier de tent van de Bodes opgeslagen was; en Max zeide tot haar dat de tent van de Bodes hier niet opgeslagen was, maar zij keek achter zich naar een man die op een kameel vluchtte; en zij keek om en veranderde in een zoutpilaar.
11. In de Grot met de Inscripties zocht Max naar De Negenennegentig Oefeninscripties van de profeet Queneau, maar God vertroebelde zijn zicht, zodat het hem niet lukte om er ook maar één te vinden.
12. En de HEERE verscheen aan Max, zeggende: De Negenennegentig Oefeningscripties van de profeet Queneau zijn wel aanwezig; vind ze, wees vruchtbaar en wordt talrijk.
13. En Max besloot de hulp in te roepen van een der jongelingen die de Grot met de Inscripties bewaakte; en de jongeling zocht mee, maar God vertroebelde zijn zicht en hij vond niks.
14. En Max sprak tot God, hij zeide: De Negenennegentig Oefeninscripties zijn onvindbaar; maar God sprak tot Max, zeggende: De Negenennegentig Oefeninscripties van de Profeet Queneau zijn wel aanwezig, precies op de plek waar gij al die tijd hebt gezocht.
15. En Max sprak tot God, zeggende: Bekijk het maar; want als ik ga kijken, vertroebelt U mijn zicht en vind ik niets; bovendien heb ik reeds een zoon en is een tweede kind op komst, dus ben ik vruchtbaar en voorlopig talrijk genoeg.
16. Nabij de oase van het Bos en de Lommer, waar Max zijn tent had opgeslagen, kocht hij bij een marktkoopman, voor twee geiten en vijf dadels schoeisel voor zijn zoon.
Goede variant die we nog node misten.
Maar, wacht even. Een negorij? Dat is een importwoord van NA de Statenvertaling.
‘Negerij’ (het woord ‘negorij’ is een vernetjesmaking van dat woord uit de jaren rond 1880) komt het eerst voor in 1652, volgens Van Dale’s Etymologisch Woordenboek. Dat is maar 15 jaar later dan de eerste druk van de Statenvertaling. Een negerij was een gemeente. Pas later kreeg het de wat ongunstiger betekenis van een beetje vies gehucht.