Mijn stijl van schrijven komt voort uit de kortheid van mijn stukjes. Die stukjes moeten op een velletje A4 passen, ze mogen niet veel langer zijn: dat stoort me. Ik hoor dan de stem van mijn geliefde, die een jaar geleden is overleden. Ze zei vaak: ‘Korter! Korter! Korter!’ als een stukje te lang was.
Als je zulke korte stukjes maakt, moeten je woorden kraakhelder zijn. Dat is vereiste nummer één. Een lezer moet meteen begrijpen wat er staat, en moet niet hoeven zoeken naar ‘wat de schrijver heeft bedoeld’. Ik bedoel altijd exact wat er staat.
Ehm, dat is ook weer niet helemaal waar. Eén van de gevolgen van die kortheid van mijn stukjes is ook dat je de stelligheid moet vergroten van je beweringen. Je zegt dus niet: ‘Het komt mij voor dat de heer Johnson wellicht van moord beticht zou kunnen worden.’ Je zegt: ‘Johnson moordenaar.’ En je verwacht dat de lezer met je meegaat en niet komt zeuren over die meneer Johnson, die alleen maar verdácht wordt van moorden. Kortheid, stelligheid, een abrupte stijl. Ik gebruik zinswendingen zoals ‘het komt mij voor’, ‘me dunkt dat’ en vooral ‘over het algemeen’ bijna uitsluitend in ironische passages.
Ik hoop dat mijn schrijfstijl zekere overeenkomsten heeft met de stijl van John Collier. Daar heb ik het dertig jaar geleden voor het eerst gelezen, in zijn verhalenbundel Fancies and goodnights, die helaas in het Nederlands is vertaald, door een kluns van een uitgeverij ongetwijfeld, als Verhalen tegen het slapen.
Over het algemeen zijn de Westfriese verhalen over hun verleden onbetrouwbare verhalen. De Zwaarden van Dirkswoud zijn drie zwaarden die in het water zouden zijn gestoken rond het jaar 1000 door graaf Arnulf. Dat water zou de Dirkswouder Vaart hebben geheten. Ik kan dit allemaal niet meer controleren, we zullen maar aannemen dat een en ander zo is gegaan. Er doen over de drie zwaarden nog wel Excalibur-achtige verhalen de ronde, die verteld worden door oudere Dirkswoudenaren, die bij het vertellen van hun verhaal de blik afgewend houden. Zo zouden die zwaarden ‘tot leven zijn gekomen’ tijdens de Tweede Wereldoorlog, een vreemd bericht, waarvoor je goed moet kunnen liegen, en dat kunnen die Dirkswoudenaren niet.
En ik hoor constant de dwingende stem van Herr Molovitch in me kop die “LANGER LANGER” brult. #zucht
Zo zie je maar weer, OZ, dat niet alle mannen hetzelfde zijn. Ik weet nog dat ik bij het opzetten van Nurks zei: ‘Je moet ook een rubriek Kort Nurks hebben, Max!’
Ik ben bijvoorbeeld, behalve een schrijvertje, een groot schrapper. Ik schrijf een Dirkswoudje en dat stukje is me te lang. Waarom is het te lang? Omdat er overbodige informatie in staat. Dan schrap ik net zo lang totdat ik een goed stukje heb overgehouden, dat ik kan publiceren. Zo gaat het elke keer.
Daar heb ik bewondering voor, dat ge dat kunt. Kill your darlings, jaja. Bij mij zouden er dan twee lidwoorden en wellicht een verdwaald bijvoegsel resteren. Graag gelezen, heer Ben.
Toch is het vrij simpel, Jaap. Zo ging het ook weer voor mijn laatste stukje, dat morgen (woensdag) verschijnt. Daarin beschreef ik een autorit door de Wieringermeerpolder. Die heb ik compleet geschrapt. En met effect!