Bloeddie Merrie

Er was eens een meisje met korte armpjes en beentjes en ogen zo groot als stuiterballen. Ze heette Luisa. Luisa woonde in een klein houthakkershuisje, in een woud van kleine houthakkershuisjes, ergens tussen de snelweglussen en de paleisjes van Grote Stad. Ze had enorme flaporen, maar die verborg ze onder haar dikke, zwarte haar. En omdat God altijd rechtvaardig is, had ze maar een heel klein mondje en zwakke stembandjes. Dus als ze wat zei, dan hoorde niemand wat. Dat was niet zo leuk natuurlijk. Zeker niet als je zoveel zag en hoorde als Luisa. Daarom deed ze als het helemaal stil was vaak vreemde uitspraken. Daar schrokken de mensen dan van. Maar Luisa was niet gek. Ze wilde gewoon graag dat iemand haar eens opmerkte.

Thuis werkte dat allang niet meer. Maar ze bleef het toch doen. Bijvoorbeeld  in de stiltes die vielen als haar moeder ‘Waar is Jaspertje?’ vroeg. Luisa’s oudere zus Annabella reageerde er niet meer op. Annabella reageerde nergens meer op. Ze was al jaren verdwaald in boeken over prinsen op witte paarden en kastelen die ze kocht bij de kassa van de supermarkt.. En Luisa’s vader…

Luisa’s vader hoorde je eigenlijk alleen maar als hij met de rand van het bed tegen de muur bonkte. Dat was iedere nacht. Luisa lag soms wel een uur mee te dreunen, starend naar het licht van de koplampen van de auto’s op de snelweglussen, dat over de muren van haar kamertje gleed. Het gebonk van Luisa’s vader werd ritmisch begeleid door het geschreeuw van de buurvrouw. Want Luisa’s vader woonde bij de buurvrouw. De muren waren zo dun dat je precies kon horen wat ze schreeuwde. Dat was altijd hetzelfde: ‘Oh!’ en ‘Ah!’ en ‘Neem me!’ en ‘Oh god, oh god.’ Luisa lag het iedere nacht mee te fluisteren, scheel kijkend en met haar armen om Vretsy, haar Poppop. Na het dreunen vroeg de buurvrouw steevast om een Bloeddie Merrie. Die ging Luisa’s vader dan maken. Je hoorde hem de trap afbonken en daarna weer de trap op. En dan dronk de buurvrouw het op en liet ze een harde boer. En daarna lachte ze een raar, hoog lachje. Luisa wist dat er geen echt bloed zat in Bloeddie Merrie. Wel tomatensap. Ze snapte niet dat iemand dat kon drinken, zo vies. De buurvrouw wel. Liters tomatensap dronk die.

De buurvrouw was een vals wijf met een paardenbek. Toen Luisa’s vader nog thuis woonde, was ze een keer op Luisa’s verjaardag geweest. Ze had haar toen, met een enge tandenglimlach en hele grote ogen, een poppetje gegeven.

‘Hier meisje, zelf voor je gebreid!’

Toen Luisa het vastpakte, prikte ze zich lelijk. Er zat nog een speld in.

‘Dank u wel,’ zei ze en ze stak haar duim, waar een robijnrode bloeddruppel op groeide, in haar mond.

‘Aaah wat een schatje ben jij!’ krijste de buurvrouw en kneep met haar scherpe nagels in haar wang. Ze had een stem als een kraai. Daarna liep ze direct door naar Luisa’s vader, die in een hoek zat, en trapte met haar naaldhakken op Luisa’s tenen.

Een paar weken later, de bloeduitstortingen in haar gezicht en op haar voet waren toen al zo goed als genezen, vond Luisa in een winkel een grote rieten mand vol met poppetjes, die precies leken op het poppetje van de buurvrouw. Ze waren maar tachtig cent.

De buurvrouw had geen kinderen, want ze lekte. ‘Een zwakke baarmoeder’ noemde Luisa’s moeder dat. Er snuffelden vaak honden aan de vuilnisbak van de buurvrouw. Die lag dan vol met inlegkruisjes, een soort luiers vol met vreemd ruikend bloed. Luisa had er wel eens in gekeken. Misschien moest de buurvrouw minder Bloeddie Merrie drinken.

De buurvrouw had behalve een lelijk paardenhoofd een dikke kont, vond Luisa. Maar ze had wel mooi lang haar. En nadat ze haar haren had laten blonderen en dikke tieten had gekocht, was Luisa’s vader één klein houthakkersdeurtje verder gaan wonen. Luisa’s moeder zei wel eens dat de buurvrouw haar kippenborstjes vol met siliconen had laten spuiten. Luisa dacht dan altijd aan de kippenborstjes die ze bij de slagerij van Pietje de Knaller haalde. Die waren ook volgespoten, om groter te lijken, volgens haar moeder dan. Luisa snapte niet goed waarom haar moeder haar borsten niet ook vol liet spuiten. Iedereen deed het toch? Ze nam zich voor om het later zelf zeker wel te doen. Maar dan moest ze wel eerst borsten hebben natuurlijk.

O ja, die stiltes die vielen als haar moeder naar Jaspertje gevraagd had. In die stiltes, als je alleen het tikken hoorde van de slinger van de oude grootvaderklok en haar moeders mes op het groentensnijblok, zei Luisa meestal: ‘Jaspertje? O, die heb ik gebraden opgegeten. Met een snufje zout en peper. Lekker vers broertjesvlees hoor, mjam mjam!’ Of: ‘Jaspertje? Die heb ik verdronken in de sloot, hij ligt op zijn buik in het krooswater en er zwemmen eendjes om hem heen. Kwak kwak! Ik heb stemmen in mijn hoofd, en die zeiden dat ik dat moest doen.’ Haar moeder reageerde daar allang niet meer op, ze ging gewoon door met driftig mentholsigaretten roken en uien snijden en huilen. De grootvaderklok en het keukenmes tikten verder, alsof er helemaal niets gezegd was. Luisa was dat wel gewend. En ach, ze was allang weer met andere dingen bezig. Haar grote ogen volgden dan haar moeders mentholrook die op geheime luchtstromingen door de keuken kringelde, of een dikke groene vlieg, die langs het keukenraam omhoog kroop. Soms sprong ze op en ving waar ze naar keek met griezelige precisie, in het kommetje van haar handen. Haar moeder schudde dan haar hoofd en Annabella trok een vies gezicht.

Jaspertje was Luisa’s kleine broertje. Hij hield net als veel kleine broertjes van hard schreeuwen en verrassingsknijpaanvallen. Luisa verachtte Jaspertje, maar ze had ook een zwak plekje in haar hart voor hem. Jaspertje was wat typisch. Hij praatte iedereen na en zijn liefste bezit was een wit mutsje met konijnenoren, dat je onder je kin kon dichtknopen. Het was inmiddels niet meer wit natuurlijk, want Jaspertje droeg het altijd. Luisa hield zelf meer van nette jurkjes met knoopjes en een kraagje. Ze weigerde pertinent om broeken te dragen. Omdat ze heel goed op haar kleren lette, liet haar moeder haar begaan. In Luisa’s jurken en onderbroeken zat nooit een scheurtje of een vlekje, zelfs niet als ze in de regen had gespeeld.

Jaspertje en Luisa speelden het liefst op een stuk braakliggend terrein aan het einde van de straat, waar ooit een drogisterij had gestaan. Die was ingestort, alleen de muur om de tuin stond er nog. Het stuk grond lag er al jaren verwaarloosd bij, omdat de eigenaar een belachelijk hoge prijs vroeg aan de bazen van de Grote Stad. Die wilden er een oprit voor de snelweglussen gaan bouwen. Jaspertje speelde het liefst met de inhoud van de vuilniszakken die door de lege winkelramen van de voormalige drogisterij gegooid werden. Zijn konijnenoren waren regelmatig bedekt met groenteafval, frituurvet of iets anders vies. Als het droog was, zat Luisa het liefst stilletjes in een hoekje in de verwilderde tuin, tussen de lege medicijnflesjes en het onkruid, met Poppop in haar armen.

Poppop was een combinatie van haar twee favoriete poppen. Over het hoofd van haar oude lappenpop Virrul, ooit olijfgroen maar nu grijs en versleten, had Luisa het hoofd van haar plastic plaspop Betsy gewrongen. Het lappenlichaam was te klein voor het plastic hoofd, maar Luisa was er blij mee. Helemaal nadat ze Betsy’s blonde krullen met schoensmeer zwart had gemaakt en haar poppenlippen tegen de kachel eraf had gesmolten. De slaapogen met de lange wimpers had ze ingedrukt, de lege kassen uitgehold met een aardappelschilmesje en in de ooggaten had ze twee stuiterballen geduwd, een gele en een paarse. De stuiterballen bleven zitten omdat ze klem zaten tussen Betsy’s oogkassen en Virruls knopenogen. Betsy’s hoofd had een klein neusje en nauwelijks oren. Dat beviel Luisa wel. Ze noemde haar creatie Vretsy, of Poppop.

Op een mooie zomerdag in september, terwijl Jaspertje vreemde klanken uitstotend in het vuil rondwroette, zat Luisa in het gelige gras te soezen, met Poppop in haar armen en haar korte beentjes voor zich uit. Ze keek hoe de zon weerkaatste in de gekleurde glasscherven die bovenop de muur rond de tuin waren gemetseld, luisterde naar het gekwetter van de stemmen in haar hoofd en haalde slaap in, na een nacht vol gebonk en geschreeuw. Luisa genoot van de dikke, ruwe bladeren en de levenslustige onkruidstengels om haar heen, barstensvol zaadjes en sporen. Ze neuriede zachtjes mee met het gezoem van de insecten die eromheen vlogen. Het was warm, Luisa deed haar schoenen en sokken uit en wiebelde met haar tenen. Alleen haar middelvingerteen van haar rechtervoet bewoog niet. Die kon ze niet meer bewegen, sinds de buurvrouw erop gestaan had.

Die middag, ze had net wat staan porren in de as van het popje van de buurvrouw, dat ze verbrand had, rook Luisa een zware, zoete geur. Ze had die nog niet eerder geroken. Hij was afkomstig van een hoge, diepgroene plant met een dikke, rabarberroze stengel, die in een stukje paarszwarte grond vol met gebroken flesjes en ampullen groeide. De plant had donkergroene, dikke bladeren met paarse randen en het viel op dat de insecten die erop zaten niet bewogen. Ze kwamen aanvliegen, namen een hapje van de plant en daarna vielen ze simpelweg stil.

Alleen een paar vuurrode kevertjes kropen rond op de bladeren alsof er niets aan de hand was en ze aten er naar hartelust van. Luisa was een onderzoekend meisje. Ze scheurde een stuk blad af, wreef het fijn tussen haar vingers en at het op. Er gebeurde niets. Ze at nog een stukje. En nog een stukje. Na een heel blad voelde ze zich slaperig worden. Ze ging languit in het gelige gras liggen en legde haar Poppop op haar buik.

Ze werd wakker doordat iemand in haar oor brulde. Ze kwam abrupt overeind en stootte haar hoofd keihard tegen Jaspertjes konijnenmutsjeshoofd. Haar broertje viel naast haar in het gras, gillend als een stervend konijn. Zijn konijnenoren waren rood, er gutste bloed uit een lange verticale snee die van zijn pols naar zijn hand liep.

‘Wat heb je gedaan, Jaspertje?’ riep ze.

‘Heb je ‘daan Ja’pu’tje?’ huilde Jaspertje.

‘Hou je hand eens stil?’

‘Hand ‘ns stil?’ weende haar broertje.

Ze moest hem ergens mee verbinden, maar er was niets. ‘Onderbroekje!’ mompelde een stemmetje in haar oor. Luisa dacht een moment na, trok toen kordaat haar onderbroek uit en wond het strak om de pols van haar broertje. Het hielp nauwelijks. Jaspertje begon in paniek te raken. Zijn adem kwam met piepen en stoten. Het bloed spoot steeds harder uit zijn wond. Ze moest hem kalmeren. Gelukkig dacht ze op dat moment aan de slaapplant. Luisa stond op en, terwijl ze haar jurkje met één hand naar beneden hield, plukte ze een donkergroen blad af en kauwde het voor. Het prutje duwde ze bij Jaspertje in zijn mond. Hij slikte het huilend door. Al snel daarna werd hij kalm.

‘Zo beter, Jaspertje?’ zei ze zacht.

‘Beter Ja’pu’tje,’ snotterde haar broertje. Niet lang daarna hing hij knikkebollend tegen haar aan. Luisa’s onderbroek liet langzaam los, maar de wond bloedde nauwelijks meer. Luisa keek verbaasd naar Jaspertjes pols. De lange snee werd langzaam zwart, tot het bloed gestold was. Luisa vlijde haar slapende broertje op het gras in de lege plek die haar lijfje gemaakt had. Ze trok haar onderbroek weer aan, met een vies gezicht. Het ding was kletsnat en haar billetjes kleurden rood.

Luisa liep met een denkrimpel in haar voorhoofd de voormalige drogisterij binnen. Jaspertje had aan een glanzend metalen fietswiel met scherp gepunte spaken staan trekken. Het bloed zat er nog aan. Ze zette haar tandjes op elkaar en prikte zich, expres, flink aan het wiel. Het bloed druppelde dik langs haar arm terwijl ze terugliep. Ze plukte een klein donkergroen blaadje van de slaapplant en at het op. Het bloeden stopte.

Luisa pakte haar Poppop en ging in de zon zitten, tot de soezerigheid voorbij was. ‘De kevertjes, gebruik de kevertjes!’ zongen de stemmen. Dat snapte Luisa niet direct. Ze zat zeker een half uur van haar slapende broertje naar de diepgroene plant te kijken, en weer terug, met denkrimpels in haar voorhoofd. Toen legde ze Vretsy neer, stond op en plukte een rood kevertje van de plant. Ze weifelde even, maar kneep het insectje toch fijn tussen haar vingers en stak het in Jaspertjes mond. Jaspertje zuchtte in zijn slaap en slikte het door. Er gebeurde niets. Ze had hem al drie kevertjes gevoerd toen de snee in Jaspertje’s arm weer begon te bloeden. Binnen een paar minuten had hij een enorme bloedneus, het spoot werkelijk zijn neusgaten uit. Luisa begon over haar hele lijf te trillen, ze voelde dat ze buiten westen ging. Ze deed een greep naar de slaapplant en propte vijf diepgroene bladeren in Jaspertjes mond.

Toen Luisa weer wakker werd, lag haar broertje bewegingloos in het gras, in een grote plas bloed. Zijn gezichtje was zwart van het geronnen bloed. Uit zijn mond staken de bladeren van de slaapplant. Ongekauwd, ongebruikt. Luisa’s onderbroekje lichtte rood op in de herfstzon, terwijl ze over hem heen boog. Jaspertjes konijnenschaduw viel op haar gezicht.

Toen Luisa opkeek, stond haar broertje daar, met zijn konijnenmutsje op. Hij leek precies op de Jaspertje in het gras. Het enige verschil was dat hij niet onder het bloed zat, en je een beetje door hem heen kon kijken. Luisa glimlachte naar haar broertje.

‘Alles komt goed, Jaspertje!’

‘Les komt goed Jaspertje…’ giechelde Jaspertje. Luisa vroeg haar broertje of hij de rode kevertjes op de slaapplant wilde verzamelen. Dat probeerde hij, maar hij greep er de hele tijd naast. Luisa verzamelde de kevertjes uiteindelijk maar zelf. Terwijl ze met een ijsstokje de robijnrode keverschildjes plette in de onderkant van een Colablikje, zong ze een liedje. Want ze wist de oplossing. Voor alles. Hij stond in de deur van de koelkast van de buurvrouw, en de sleutel van de buurvrouw lag onder de mat bij de keukendeur.

Luisa roerde glimlachend in haar pasta van gemalen kevertjes, Jaspertje danste licht als een veertje om haar heen. Nog even en ze waren klaar om de pasta door de Bloeddie Merrie tomatensap van de lekkende buurvrouw te mengen. Binnenkort zou ze weer gewoon slapen in haar bedje, net als vroeger. ‘Bloeddie bloeddie merrie,’ zong ze, ‘Bloeddie getverderrie, bloeddie merrie ruis, papa komt weer thuis!’

En ze leefden nog, min of meer. Lang en gelukkig? Wie zal het zeggen.

1 reactie

Laat een antwoord achter aan Spencer Brandsen Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *