Ik klamp me vast aan het wagentje van mijn zoon. Hij slaapt. De busrit heb ik overleefd. Het is rond het middaguur, de mensen lopen langs ons heen, zonder ons op te merken. Niemand steekt een hand uit. Ik sleep me voort. De pijn zo goed als mogelijk negerend. De wind maakt een zweep van de regen. Bij elke stap voel ik de slagen. In mijn gezicht, op mijn handen. Ja zelfs op mijn rug, dwars door mijn jas heen. Er lijkt geen einde aan dit stationsplein te komen. Ik moet vanmiddag nog bij de bibliotheek komen om Stijloefeningen van Raymond Queneau te lenen. Vraag me niet hoe. Vraag me niet waarom. Ik wou dat het niet hoefde, maar het moet. Het is niet anders. Ik steek een straat over. Elke stap voelt als de laatste die ik ooit zal zetten. Ik loop over planken. Aan weerszijden bevinden zich bouwputten, diepe bouwputten. De heipalen en drilboren drillen en dreunen door tot in mijn binnenste.
Voor de bibliotheek. Ik moet naar boven. Maar hoe? Ik sta hier al anderhalf uur bij te komen van de helse tocht die ik achter de rug heb. Dan klampt een vrouw mij aan. Ze stort zich op mij als een uitgehongerde wolf. Ze heeft haar dat zo zwart is als het gal van een pad. Met alles wat ik in me heb probeer ik haar van me af te gooien. Ze vraagt of dit het postkantoor is. Ik graaf diep in mijn herinnering. Volgens mij is dit het postkantoor niet, maar zelfs denken over zoiets triviaals valt me zwaar. Elke gedachtegang gaat gepaard met een pijnscheut. De vrouw houdt me een briefje voor terwijl ze schichtig achterom kijkt naar een Renault die wegrijdt. Het witte papier prikt in m’n ogen, de woorden zijn bijzonder moeilijk te ontcijferen, maar ik meen toch echt ‘Raadhuisstraat’ te lezen. Met alle kracht die ik in mij heb, zeg ik dat ze daar moet zijn. Maar ze luistert niet eens. Ze is al weggerend naar de achteruit rijdende auto. Ik voel het bloed traag door mijn aderen stromen als gloeiendhete teer.
Als ik eindelijk op de tweede verdieping ben aangekomen (de lift deed het niet en de roltrap werd gerepareerd, ik moest mijn zoon inclusief wagen naar boven sjouwen, een hels karwei), blijkt Stijloefeningen niet op de daartoe bestemde plek te liggen. Er zijn een hoop boeken van Queneau aanwezig, maar net Stijloefeningen niet. Ik kijk voor de zekerheid bij de letters naast de Q. Maar niks. Mijn wonden branden, mijn kop barst uit elkaar, ogen vallen bijna uit hun kassen, ik wil slapen, ik wil voor altijd slapen. Maar ik mag nog niet slapen, ik moet verder zoeken. Ik ga naar de computers en tik Stijloefeningen in. Elke toets valt me zwaar. Alsof mijn vingers dienst weigeren. Alsof iemand mijn vingers beneden houdt. Stijloefeningen is gewoon aanwezig, volgens de computer. Ik sleep mezelf voort naar een magazijnmedewerker. Met mijn laatste krachten vraag ik of hij met me mee wil kijken. Halverwege de gang naar de Q bezwijk ik. Als ik even later weer bijkom, deelt de medewerker mij mee dat ook hij het boek niet heeft kunnen vinden. Hij raadt aan een mail naar het magazijn te sturen. Ik sleep me weer naar de computers, mail een verzoek naar het magazijn en wacht. En wacht. En wacht. Ik wacht totdat het licht in mijn hoofd wordt en wacht nog langer. Maar dan, ineens, nieuwe mail in m’n mailbox. Een pijnscheut in m’n schouder. Geknetter in m’n kop. Stijloefeningen, zegt de mail, ligt gewoon waar het boek hoort te liggen. Op de tweede verdieping. Bij de Q. Even voel ik alle pijn in de wereld. Het neemt plaats op mijn schouders. Even neem ik alles op me en is de rest van de mensheid verlicht. Heel even maar. Genoeg om van in katzwijm te geraken.
Drie dagen later word ik wakker en koop ik babyschoentjes op het Bos en Lommerplein.
Queneau Queneau, waarom hebt gij mij verlaten, had je nog kunnen mompelen toen je hem nodig had en dus zocht. Prettige Pasen.
Ha! Dus is het toch “PrettigE Pasen.” Ik vroeg het mijn zoontje vandaag nog: is het nou Vrolijk Pasen of VrolijkE Pasen. Vrolijk Pasen zei hij. Vrolijk Pasen? zei ik, hoe kan dat nou, zo zonder e. Het is toch DE Pasen en niet HET Pasen. Het leek me een Vraag ’t Ben-vraag.
‘Pasen’ is een van die zeldzame zelfstandige naamwoorden die niet door DE of HET worden voorafgegaan. Net als kerstmis of pinksteren.
Je zoontje heeft gelijk: een vrolijk pasen wens ik je ook toe!
Het is zalig Pasen.
Het is inderdaad zalig Pasen. Hebben jullie wel eens gehoord van palingpasen?
Nee, wel van pallum Pasen
Het zal ook wel van Palmpasen zijn afgeleid. Vroeger vierden we dat nog en wij kinderen zeiden palingpasen en dachten ongelooflijk grappig uit de hoek te komen. Ja, de katholieken bestonden toen nog!