Het ging allemaal veel te snel. Ik zat, zoals wel vaker, voetbal kijkend te twitteren. Een fles zelfgestookte jenever bij de hand. Cadeautje van mijn overbuurman. Hij heeft een geheime stokerij achter zijn varkensstal en vindt dat ik leuk schrijf.
Ik drink het spul al jaren. Maar nu ging het mis. Bij de zevende borrel knapte er iets in mijn hoofd. Mijn adem stokte. Mijn blikveld vernauwde tot een koker. Ik voelde hoe ik uit mijn stoel op de grond gleed. Mijn adem kwam langzaam weer op gang, maar zo oppervlakkig dat ik het zelf bijna niet voelde. De stem van de voetbalcommentator vervormde en vertraagde tot slepend gemompel.
Het was alsof ik onderin een donkere koker lag. Ver boven me zag ik schokkerige beelden voorbij trekken, als in een ouderwetse, stomme film. Mijn jongste zoon die huilend met beide vuisten op mijn borst timmerde en mijn naam riep. Een dokter die zich over mij heen boog en met een lampje in mijn ogen scheen. Mijn vrouw die tranen regenend mijn gezicht streelde. Ik werd een ambulance ingereden. Er werd een laken over mijn hoofd getrokken. Ik was dus schijndood. Ik dacht aan de Groninger dodenhuisjes van vroeger. Daar werd je vierentwintig uur opgebaard, en met een spiegeltje of een veertje voor je gezicht werd ieder uur gecontroleerd of je wel echt overleden was. Als dat spiegeltje besloeg of het veertje bewoog, was je gered.
Maar dat doen we nu niet meer. Ik werd met een zwaai op ijzig koud metaal gedeponeerd en in een donkere, koude doos geschoven. Hoe lang ik daar heb gelegen weet ik niet. In het bitterkoude duister trokken scènes uit mijn leven aan me voorbij: de eerste kus die ik mijn vrouw geef. De geboorte van onze jongste zoon. Mijn eerste televisieoptreden. Vakanties in de Dordogne. Dammen bouwen in beekjes.
Ik werd uit de lade getrokken. Het licht was verblindend. Ik werd op een brancard met piepende wieltjes gehesen en door lange gangen gereden. We gingen een drempel over en ik werd op een glad oppervlak neergelegd. Ik zag roze. Een knappe, blonde vrouw hing over me heen. Ze droeg een mondkapje en keek onderzoekend in mijn ogen. Alsof ze niet zeker wist of ik wel dood was. Aan de rand van mijn koker gleed een hand met een scalpel voorbij. Ik voelde hoe het scherpe metaal in mijn vlees sneed. Hoe het tussen mijn ribben kerfde. Metalen klauwen trokken mijn ribben uit elkaar. De gruwelijke pijn in mijn borst schoot als glasvezellicht door mijn zenuwbanen. Ik voelde hoe er iets actief werd. Mijn zwarte koker werd minder diep. Ik hoorde geroezemoes en realiseerde me dat ik in een soort collegezaal lag. Het zat goed vol zo te horen.
Een televisiescherm werd aangeknipt. Het hing schuin boven me en was reusachtig. Het was niet moeilijk mezelf op het beeldscherm te herkennen, al was ik akelig wit en met blauwe lijkvlekken bedekt. Mijn ogen waren wijd opengesperd en mijn mond hing open. Mijn borst was aan de linkerkant kaalgeschoren. Er zat een diep, rood gat in, dat werd opengehouden met metalen krammen. Ik bloedde nauwelijks. Een gehandschoende hand ging naar de camera en trok hem naar beneden, naar mijn lichaam toe. Het scherm werd even zwart, terwijl het ding professioneel tussen mijn ribben door gewurmd werd. Mijn hersens schreeuwden van de pijn. Mijn lichaam deed niet mee.
En toen zag ik mijn eigen hart. Hoe het nauwelijks zichtbaar klopte. De studenten zagen het ook. Hun gemompel zwol aan tot geschreeuw en gejoel. Alsof een reusachtig beest wakker werd.
Wel een aardige droom van meneer Mulder.
wilde die verrekijker er eerst ook in verwerken, maar dan had ik er steampunk van moeten maken. nu ik er over nadenk… eigenlijk had ik dat moeten doen. met hoge hoeden en een infernale machine enzo
Jan Mulder als steampunkrobot. En dat dan in De Wereld Draait Door. Lekker klagen over kniekousen.
slobkousen
Yeah! Videodrome!
Verrek. Videodrome. James Woods heeft wel iets van Jan Mulder.