Ik kan het woord loser niet meer horen.
Toen ik jong was en deze benaming nog niet uit de VS was overgewaaid, wemelde het van deze types in Amsterdam. Gezellige jongens en meisjes, mannen en vrouwen, en ook bejaarden, die niet voor de heb gingen, maar hun leven in het teken van relaxed en easy zagen. Ik, komende uit snelle maatschappijen elders in de wereld, vond het een verademing. Ze waren doorgaans best intelligent en/of getalenteerd. Ze hadden alleen geen zin in de ratrace en in dat wat ambitie met je doet. Het leven tussen hen was bijzonder aangenaam. Zelf hoefde je ook niet zo veel: iedereen was straatarm. Je gevoel van geluk hangt toch vaak samen met wat de buren hebben. Keeping up with the Joneses, oftewel: we stemmen onze consumptiedrang af op wat de buren hebben, kopen en doen. In mijn jeugd was mijn vriendenkring bevolkt met figuren die sterk op Jeff ‘The Dude’ Lebowski leken. Geheel in stijl, eigenlijk, met wat van ons allemaal verwacht wordt in het kader van CO2-reductie en milieubescherming. Het doet dan ook pijn als deze lieverds tegenwoordig met loser aangeduid worden. Het maakt mij bang voor de toekomst als mijn kinderen niet meer simpel van het leven zullen kunnen genieten met een minimum aan hebbedingetjes zonder dat dit vieze etiket op hen geplakt zal worden.
Een heleboel van mijn vroegere vrienden leefden van een uitkering. Niet allemaal: de echte dude laat zich niet subsidiëren door de overheid. Die sprokkelt wat bij elkaar d.m.v. een minimumbaantje en reduceert zijn levensstijl tot the bare necessities. De rest deed een beroep op de Sociale Dienst. Ik heb dat altijd als een zegen beschouwd. Want hoeveel kostten zij de burgerlijke burger nou? Zijn de belastingen sinds het genadeloos aanscherpen van de toelatingseisen nou zo drastisch gekelderd? Ik dacht het niet. Destijds werd dus voor een habbekrats een leger aan nietsnutten minimaal in leven gehouden. Een ideale oplossing. Typerend voor het pragmatisme van de Nederlander dat ik zo bewonderde. Als werkgever moet je daar toch niet aan denken dat je lui in dienst hebt die totaal geen werklust aan de dag tonen? Toen ik voor het eerst voet aan wal zette in Nederland, en mij verbaasde over de afwezigheid van overlast gevende jeugd, placht ik dit toe te schrijven aan het uitkeringstelsel. Ik dacht nog: ‘Geef alle Franse Noord-Afrikanen een uitkering, legaliseer wiet en hash en je hoort niemand meer piepen.’ Wij hadden daar toen al (25 jaar geleden), in tegenstelling tot de situatie in Nederland, namelijk volop last van groepen slecht opgevoede jongens op straat.
Ik durf dit niet meer te denken. Er is een generatie binnengekomen die grondig misbruik van de situatie zou maken. Niks rustig thuis jointjes roken. Thuis is er, waar hun kamer zou moeten staan, een pronksalon voor het schaarse bezoek van de ouders. Thuis worden hun vrienden niet getolereerd. Dan maar buiten. En dan ook maar op een onaangename manier dealen, je hebt toch tijd zat. En voorbij lopende meisjes nasissen ‘Hoer! Hoer!’ Zij vervelen zich en zullen het ons laten weten ook. Het uitkeringstelsel noch het gedoogbeleid van weleer zijn aan hen besteed.
Nee. De relaxte jaren van mijn jeugd zijn onherroeppelijk voorbij. Het voelt als een gemiste kans.
Geheel naar wens van de auteur geef ik geen inhoudelijk commentaar.
maar kom je nou bij mij logeren of niet?
Eeh, ik stuur een mail, maar ja, ik denk het wel.
Ze zijn er nog volop hoor, en worden nog altijd aangemaakt. Alleen zitten ze tegenwoordig elders – in Thailand en zo.
En het moet wel vrijwillig wezen, anders ben je wel werkloos en misschien zelfs wel werkschuw, maar zonder de juiste relaxte levensinstelling, is er natuurlijk weinig aan.
De tijd dat ik in Amsterdam was (1971-1972), werkte ik bij ABC Press. Dat fotopersbureau zat toen nog op de Nieuwezijds, vlakbij het gebouw van het Handelsblad, tegenover het gebouw waarin toen nog de Telegraaf gevestigd was. De baas van ABC Press was Imre Rona, een in 1956 gevluchte Hongaar, die het in Amsterdam ongetwijfeld allemaal maar aanzag, maar die gedacht moet hebben: de Russen komen hier ook, als jullie zo doorgaan.
Ik had, bij het zien van die hippies en zo, het idee van: wat een verwende kinderen! Ze zijn geboren in een oorlogsvrije tijd, zonder enige vorm van tirannie, en kijk ze nu eens raar doen. Ze sliepen zelfs op de Dam, in het Vondelpark en waar niet. Ze hielden demonstraties (er was er één waarbij een demonstrant een doek omhoog hield waarop simpelweg het woord Woonruimte! stond) tegen de woningnood, die inmiddels al was opgelost, want in de Jordaan kon een tekenleraar uit Limmen die ik kende, gemakkelijk een huisje huren. Hij heeft er een paar jaar gewoond.
Hier, vanuit de provincie, kan ik je melden dat er niemand voor de heb leeft, of denkt: wat mijn buurman heeft moet ik minstens ook hebben. Ik kan me niet voorstellen dat er één persoon in Amsterdam leeft die dat wél wil.
Niet nu zeggen, OZ: maar daar ken ik er velen van! Want dan moet ik namen plus telefoonnummers hebben en dan ga ik die sociologische theorie grondig onderuithalen. Mensen leven niet voor de heb, ze leven voor de ándere heb. Ze leven voor het onderscheid met hun buren.
Mijn buren zijn bijvoorbeeld een oudere, 86-jarige vrouw die er een plezier aan beleeft zich te omringen met ‘kaboutertjes’, zoals ik ze maar zal noemen: stenen figuurtjes, waarvan ze er een kleine veertig in huis heeft. Een andere buurman, van ongeveer mijn leeftijd, houdt van orgelmuziek en brengt die om vijf uur ’s middags ook luide ten gehore. Sommigen van mijn buurtgenoten betreuren dit, maar ik hoop steeds maar dat hij orgel leert spelen. Weer een andere buurman ziet er keurig uit en staat je ook tamelijk gewoon te woord, maar leeft in een zwijnenstal. Hij is elke dag dronken. Ik heb al diverse malen zijn deur moeten openmaken, zodat hij niet buiten zou blijven slapen.
Dit zijn volgens mij voorbeelden die ieder mens zou kunnen aanhalen, ter bestrijding van de theorie van dat leven voor de heb.
Dit is geen leuk stuk OZ. Als je gelijk hebt dan zijn niet alleen de relaxte jaren van onze jeugd voorbij, dan zullen onze kinderen alleen uit verhalen weten hoe ‘chill’ het had kunnen zijn.
Eén van de weinige idealen die ik nog heb/had is een basisinkomen voor iedereen in plaats van de huidige lappendeken aan uitkeringen en regelingen en het hele leger aan ambtenaren, controleurs etc.. om dat allemaal te organiseren.
Een basisinkomen dus, inclusief een gezond en gezellig percentage ‘losers’.
Ik geloof er nog steeds in dat het haalbaar is en beter dan het huidige systeem. Ik ben er zelfs van overtuigd dat het ook voor de overgrote meerderheid van de ‘bontkraagjes’ positief uit kan pakken.