We klagen veel over de Oranje Nassau’s: ze doen niks en daardoor worden ze steenrijk. Een terechte klacht, dunkt mij. Anderzijds kun je zeggen: ze doen tenminste niks. Dat was vroeger wel anders. Floris V (1254 – 1296) heeft dan wel het Muiderslot te Muiden en het Radboudkasteel te Rad, pardon, te Medemblik laten bouwen, hij liet zich Heer van Friesland noemen, hoewel hij alleen (na drie veldtochten) de West-Friezen eronder had gekregen, want in Friesland zelf kreeg hij geen voet aan de grond – verder was het een schavuit.
Melis Stoke mag dan een hagiografische Rijmkroniek over Floris V hebben bijeengeschreven, ik verwijs u liever naar Joost van den Vondel (Gijsbrecht van Aemstel) en P.C. Hooft (Geeraerdt van Velsen). Zij schreven over de moordenaars van Floris V, en niet zonder reden. Zo zou hij een dochter van Van Velsen hebben verkracht.
Bij Melis Stoke lees je voor het eerst over Floris als der keerlen god (god van de boeren), een poëtische misslag van de eerste orde. Dirkswoud was in die tijd een plaatsje van vredelievende boeren en boerenknechten en hunne vrouwen, vriendinnen en dochters. Verkrachten, dat deed je niet in de 13e eeuw. Je vroeg haar eerst: ‘Wilt gij?’ en vervolgens dook je gezamenlijk het hooi in.
Dat was niet de gewoonte van seksmaniak Floris. Hij verscheen op zijn trouwe Rossinante op de Dirkswoudse landerijen, en keek spiedend om zich heen, zoekend naar het vrouwvolk (vooral zeer jonge meisjes werden zijn slachtoffers, wie niet wou, kreeg een klap met zijn zwaard). En dat dag in dag uit, volgens de overleveringen. Drie jaar lang, van 1287 tot 1290, jaar waarin hij gevangen genomen werd door Zeeuwse edelen, ging hij tekeer in Dirkswoud.
Ik hoef u nu niet meer deze Dirkswoudse uitdrukking uit te leggen: de pik van Floris staat weer stijf.