Ik heb mijzelf altijd gezien als iemand zonder kerstboom. Als iemand die hooguit merkt dat het kerst is omdat je op televisie elke dag wel ergens The Sound of Music kunt bekijken, of omdat de winkels ineens dicht blijken te zijn. Niet dat ik tegen kerst ben. Ik ben geen kersthater, ik doe er alleen niet actief aan mee. Maar dat was buiten mijn lief gerekend, die dus wel een kerstboom wilde. Ik heb een tijdje in de ontkenningsfase gezeten, maar nu durf ik er eindelijk voor uit te komen: ik heb een kerstboom. Met ballen en lichtjes. En met kerstkransjes om op te eten. Hoewel er momenteel geen kerstkransjes in hangen, omdat ik nogal gulzig van aard ben.
Het liefst had ik een beetje een zielige kerstboom gehad. Als het dan toch moest. Eentje met te weinig takken of met te weinig naalden aan de takken. Hij zou scheef moeten staan, alsof ie z’n kop een beetje treurig liet hangen. Een klein, miezerig kerstboompje dat door niemand meegenomen zou worden. Zo’n kerstboom die de kerst eenzaam op straat zou moeten doorbrengen om roemloos te eindigen in een houtsnippermachine en vervolgens anoniem uitgestrooid zou worden over een bospaadje, terwijl de kerstbomen die wel in een huis hadden geschitterd, in de tweede week van januari glorieus hun einde zouden vinden in de grote kerstboomverbranding op het museumplein. Een zielig kerstboompje wilde ik. Waartegen wij konden zeggen: kom maar bij ons, wij geven je wel een warm thuis.
Wij zouden het zielige kerstboompje zo liefdevol mogelijk versieren. Wij zouden de ballen en de lichtjes zo in de boom hangen dat hij er niet onder zou bezwijken. Mooi uitgebalanceerd, stijlvol verdeeld. En dan, als wij de lichtjes aan zouden doen, zou de kerstboom in eerste instantie een beetje onwennig in onze kamer staan. Hij zou zijn versiering schuchter dragen. Maar langzaam maar zeker zou hij merken dat hij zich niet hoefde te schamen. Wij zouden hem dagelijks moed inspreken. Mensen zouden langskomen en die zouden zeggen: wat een schattige kerstboom hebben jullie.
En de kerstboom zou steeds meer aan zelfvertrouwen winnen en hij zou minder krom gaan staan. Hij zou spontaan meer takken krijgen en meer naalden en hij zou groeien en groeien. En hoe groter hij zou worden, hoe meer ballen en lichtjes hij zou eisen. ‘Ga lichtjes en ballen voor mij halen’ zou hij zeggen. Maar hoeveel ballen en lichtjes wij ook zouden halen, de boom zou ze opslokken alsof ze niet bestonden. Op een gegeven moment zouden wij amper in ons huis kunnen lopen. De boom zou ons toeschreeuwen dat we hem verwaarloosden als we een avond wat later thuis zouden komen. ‘Jullie hebben gedronken hè,’ zou hij zeggen, ‘ik kan het ruiken. Stelletje ondankbare honden. Lekker gezellig! Sta ik hier jullie huis op te fleuren! En wat krijg ik er voor terug? Niets. Geen ballen, geen lichtjes. Helemaal niets.’ Hij zou steeds meer verwijten naar ons hoofd slingeren en soms zou hij proberen ons te beletten het huis in te gaan.
Maar een paar avonden later zou hij ineens weer poeslief tegen ons zijn. Dan zou hij zeggen dat het hem speet, dat hij onredelijk was geweest. Diezelfde nacht zou hij ons in onze slaap met zijn dik begroeide takken verstikken. Op 5 januari zou de brandweer ons vinden, nadat onze boom dwars door de ruiten zou zijn gegroeid. Na een gevecht van twee dagen zou de brandweer er eindelijk in slagen om onze boom om te hakken en hem het zwijgen op te leggen. Hij zou in het geheim verbrand worden, maar zijn vlammen zouden zo groot zijn en zijn rookwalm zo dik dat het die avond zelfs op de weerkaart van Erwin Krol te zien zou zijn. Wij zouden onder ruime belangstelling begraven worden. Heel Nederland zou om ons rouwen. En in de media zou een heftige discussie losbranden, in hoeverre wij naïef waren geweest. Sommige zouden zeggen dat de kerstboom gelijk had, dat we er om gevraagd hadden en dat het nu eenmaal in de aard van de kerstboom lag. Anderen zouden zeggen dat onze naïviteit juist lovenswaardig was geweest. Dat ons streven deze boom een goed thuis te geven nobel was geweest. En dat, ondanks deze gruweldaad, de mensheid moet blijven streven naar het goede en het nobele.
Als ik het goed begrijp heeft jouw lief je dus gered van een gewisse dood. Ervan uitgaande dat zij niet voor een zielige kerstboom heeft gekozen.
Het leven kan soms raar lopen. Ik heb nu bijvoorbeeld de stoep voor ons huis sneeuwvrij gemaakt, terwijl ik voorheen altijd het laisser faire-principe hanteerde als het om sneeuw ging. Of om wat dan ook eigenlijk. Laisser faire doet het echter vaak niet goed in combinatie met een levenspartner, is mijn ervaring. Vandaar dus dat ik de schop ter hand nam. Het is geven en nemen. Misschien redt dat ook nog eens mijn leven. Of misschien heeft dat het al gedaan. Dat sluit ik niet uit.
Mooi stuk, om bij de tweede alinea bijna vol te schieten,(Zo’n kerstboom die de kerst eenzaam op straat zou moeten doorbrengen om roemloos te eindigen in een houtsnippermachine en vervolgens anoniem uitgestrooid zou worden over een bospaadje)om daarna verder te gaan als hilarische/hysterische parabel. Goeie kerst gewenst.
Dit gaat duidelijk over illegale buitenlanders, of Moslims, of rotjongetjes.
Mooi stuk. Doet me denken aan het verhaal van ‘Herr Biedermann und die Brandstifter.’
bij het googlen op de zielige kerstboom kwam ik op uw verhaal; leuk!
kijk ook eens op http://www.denkbeelden.com.