Als jonge vrouw, opgroeiend in de welvaart van een Hollandse handelsfamilie in Nederlands-Indië, raakten al haar dromen verloren omdat er oorlog kwam.
Geïnterneerd door de jappen. Een paar jaar lang vernederd, onteerd, verkracht, mishandeld en gemarteld.
Na de oorlog was er van de eens zo mooie jonge vrouw niets dan een brokje verknipt en getraumatiseerd mens over. Geen ouders meer, nauwelijks nog familie, geen bezittingen en geen leven.
En toen was het leven ineens bijna voorbij.
‘Pfrrr, pfrrr,’ deed mevrouw Nanninga. Altijd. Korte ademstootjes die zij tussen de lippen naar buiten perste. Het verhemelte van mevrouw Nanninga was door de bewaarders van het kamp vernield, tanden kon zij niet hebben en dus maakte mevrouw Nanninga dit bijzondere geluid wanneer zij zuchtte. En zij zuchtte altijd.
Aan de frequentie kon je aflezen of mevrouw Nanninga in rust was of zich opwond. Hoe meer opgewonden, hoe sneller en luidruchtig het ‘pfrrr, pfrrr’ klonk.
En als mevrouw Nanninga echt in paniek raakte dan ging het ‘pfrrr’ over in een hoog, ijselijk gegil.
Mevrouw Nanninga liep achter een rollator, zo een met een mandje voorop. In dat mandje, en aan de handvatten van de rollator, droeg zij van alles mee. Rollen toiletpapier, een beurs, spiegel, lippenstift, foundation, zakdoekjes, snoepjes en rauwe eieren.
Die rauwe eieren vertelden het verhaal van haar honger. En dat zij nooit meer honger zou lijden. Als je eenmaal gedwongen bent geweest zelfs de kakkerlakken die je kon vangen op te eten, dan zijn rauwe eieren een tractatie.
Dus at mevrouw Nanninga, te pas en te onpas, op onappetijtelijke wijze, rauwe eieren.
Het verhaal van mevrouw Nanninga roept sympathie op.
Mevrouw Nanninga zelf veel minder. Het gedrag van mevrouw Nanninga was eisend, dwingend, paniekerig, hysterisch en dominant. Zij behandelde haar tafelgenoten als minderwaardige koelies. Zij bejegende personeel als bedienden. Bedienden uit een vervlogen, koloniale tijd.
De ogen van mevrouw Nanninga stonden bijna altijd wijd opengesperd. Felle, uitpuilende, lichtblauwe ogen. Haar wangen waren te dik aangezet met rouge en haar dunne lippen veel te rood.
Mevrouw Nanninga leek een beetje op een hongerige jonge vogel die hoort dat moeder met een vers gevangen worm bij het nest aanlandt.
Haar hele gezicht schreeuwde om aandacht, liefde en voedsel.
Maar soms ontspande het lichaam en de geest van mevrouw Nanninga wat. Dan vielen haar oogleden half over haar grote ogen en wanneer zij dan sprak, kon je haar bijna moeiteloos verstaan.
Dan keek zij je ineens glimlachend aan en vroeg bijvoorbeeld: ‘Heeft u kinderen?’ En dan wilde zij een foto zien.
‘Wat mooi,’ zei mevrouw Nanninga dan.
En dan gaf mevrouw Nanninga de foto een kus.
Zoals alleen een lieve oma een foto kussen kan.
Geen echtgenoot? Geen ex-man? Geen kinderen, geen kleinkinderen?
Nope.
Kwam als beschadigde jonge vrouw (feitelijk nog kind) compleet verknipt uit het kamp.
Jezus Berend. Wéér.
Ik wou maar dat ik het verzonnen had.
Ik heb dit verhaal nu drie keer gelezen. Vreselijk en hartverscheurend weer maar zo ontroerend liefdevol geschreven.
Dank.