1. Zitvlees ontwikkelen
Het is van belang dat u zitvlees heeft. Daarzonder kan men het vergeten, ooit een goed verhaal te schrijven. Ontwikkel dus uw zitvlees, zorg dat u maanden achtereen rustig kunt blijven zitten. Ikzelf was een ADHD-achtig kind. Als mijn vriendjes voor het huis stonden en riepen: ‘Mevrouw, kan Ben buiten komen spelen?’, dan zei mijn moeder terug: ‘Ben is al aan het spelen ergens, buiten.’ Er volgde een zoektocht die bijvoorbeeld eindigde aan het Stet, de vaart die mijn geboortedorp doorkliefde. Daar zagen de jongens mij zitten tussen de rietpluimen aan de oever, bezig met een aardappelmesje en met wat een kikker was geweest. ‘Hij is weer aan het ontleden,’ zei een der jongens. ‘Ja!’ riep ik uit. ‘Kijk. Het is zeer interessant dat de kikker van zijn poten wordt ontdaan. Dat is dus mijn eerste taak: vier maal de poten er afsnijden. Want daar zit de grootste kracht van de kikker. Hij kan wegspringen, als je zijn poten er aan laat.’ ‘Heeft die kikker dan geen pijn?’ vroeg een van de jongens. ‘Nee hoor, kikkers hebben geen pijn. Nooit. Dat staat in alle boeken. Zelfs als ze door een reiger gepakt worden, gaan ze pijnloos dood. In die reiger. Dat staat allemaal in wetenschappelijke boeken.’ Ik ging nog even verder met de kikker: ik sneed zijn borstkas in tweeën, ik haalde zijn darmen uit zijn lichaam en tenslotte sneed ik hem de nek door. ‘Ziezo!’ zei ik, terwijl ik mijn handen en het mesje schoon waste in het Stetwater. ‘Wat zullen we nu eens gaan doen? Voetballen bij de bollenschuur van Valkering? Of zullen we naar het veldje achter de bank gaan?’ ‘Dat zit vol distels,’ zeiden de jongens. ‘Ja, maar daar word je hard van, hard als een Feijenoorder. Ik ben wel de eerste keep.’ Met een stukje hout veegde ik de resten van de kikker in het Stet, plechtig zeggende: ‘Als het onderzoek ten einde is, krijgen de baarzen een maaltje. Amen.’
‘De baars is ook een pijnloos dier,’ doceerde ik, terwijl we naar de Raiffeisenbank liepen, ‘dus die kan ik ook wel eens gaan vangen. Als je een baars gevangen hebt, moet je hem goed vasthouden, want een baars trilt. Dat is omdat hij niet tegen de lucht kan. Zo kunnen wij niet tegen het water, behalve als je goed kunt zwemmen. Als die baars eenmaal stil is, dus niet meer beweegt, snijd je zijn vinnen en zijn staart eraf. Vervolgens weet ik het niet precies, want een baars is natuurlijk geen landdier.’
Waterdier of landdier, zitvlees is onontbeerlijk voor het schrijven van een verhaal. Zonder zitvlees schrijft een mens niet.
2. Ellebogen omzwachtelen
Men moet weten dat de ellebogen het zwakste deel van het menselijk gestel zijn. Daar kan men niet op trainen, zoals bij het zitvlees, dus die moet men ontzien. Zo gauw er roofjes op komen: omzwachtel de elleboog, of doe er Hansaplast Aqua Protect pleisters op (dat doe ikzelf, zodra ik aan het schrijven begin, ik doe er gewoon die pleisters op, kruiselings. En dan twéémaal). Dubbelop dus, want ik weet dat mijn ellebogen niks waard zijn. Toen ik veertien jaar was, in 1967, was The Cream een beroemde band. De Rolling Stones waren dat ook, met Paint it black, maar daar hield ik niet van. Paint it red zou beter zijn geweest, en daar heb ik ze nog een brief over geschreven, maar daar hebben de heren Jagger en Richards nooit op geantwoord. Ze waren teveel bezig met de verdovende drugs, vermoed ik. Verzakte gezichten, allebei, tegenwoordig. Maar in die tijd telde het als je iets wist van bijvoorbeeld Eric Clapton. Ik wist, zeg maar, dat Eric Clapton óók aan de heroïne zat, toen. Ik heb nog wel geprobeerd aan heroïne te komen, maar daarvoor moest je naar Amsterdam, dus dat is niet gelukt. Onopgeloste brandstichtingen, dat was meer mijn terrein. Toen ik acht was, stal ik een doosje Molens lucifers uit de keuken van mijn moeder (de molen De Kat van Uitgeest stond op dat doosje, die molen is in het begin van de jaren zeventig nog afgefikt, maar daar had ik niets mee te maken). Vlakbij De Kat vond ik nog een luchtafweergranaat uit de Tweede Wereldoorlog, die ik heb begraven – waar?, ja, dat zouden ze wel eens willen weten! Ik zeg er niets meer over, want dat is de macht die ik nog heb.
Het begon eenvoudig met een vuurtje stoken achter de bank. Paar kranten, aangestoken, en hupsakee. Wat doe je, als tienjarige, nietwaar? Later werd het interessanter, want ik maakte dingen die ik bomb blasters noemde, en die ik nog verfijnde zodat ze door een brievenbus naar binnen gegooid konden worden. Daar is helaas, helaas, de familie Admiraal, van Elektriciteitsbedrijf Admiraal, het slachtoffer van geworden. En de familie Mol, bij een volgende ‘aanslag’. Zo werd het in de kranten toen genoemd. De familie Mol bewoonde een boerderij, aan de rand van mijn geboortedorp, en het gaf een feestelijke fik. Belangrijk is wel: vertoon je pas tegelijk met het aanstormende publiek, geen seconde eerder! Onderhoud je met het publiek door te vragen: ‘Wat is daar aan de hand?’ ‘Die boerderij staat in de fik!’ ‘Tjeezus!’ Men moet niet alleen tijdens de daad, maar ook erna behoedzaam zijn. Ellebogen omzwachtelen, zeg ik, ook als u nog geen roofjes heeft. Weest voorzichtig, want het gaat om uw eigen lichaamsdelen.
3. De meisjes
Cees Aarts (veroordeeld tot 24 jaar wegens een dubbele moord, die hij helemaal niet heeft gepleegd, hij was slechts toeschouwer, vandaar dat zijn DNA overal aanwezig was) zei me eens: ‘In onze branche kunnen wij de meisjes missen als kiespijn.’ ‘Waarom?’ vroeg ik hem. ‘Ach, ze lopen alleen maar in de weg.’ Ik zat in een wat andere branche dan Cees (straks meer over wat er zoal in mijn branche te doen was), en ik trouwde toen ik negentien was met Linda Vermeer uit een naburige gemeente. De Vermeertjes waren goed, trouw en goedgelovig en dat was Linda ook. Het werd een gelukkig huwelijk. We zijn nog steeds getrouwd, ze komt hier één keer per maand op bezoek. Mij liep ze nooit in de weg. We gingen wonen in Alkmaar, in een zijstraatje van de Achterdam, waar ik ook gelijk werk vond. Officieel werkte ik in een kroeg, maar iedereen wist wel beter: ik ging de meisjes af, die op de Achterdam werkten. Ik was zo’n nette jongeman, nietwaar, zo iemand hadden ze net nodig. Maar ik ging ook naar het Schermereiland, aan de oostkant van Alkmaar, of naar de binnenstad, als daar eens een grietje ging werken. Daar stopte ze dan wel mee. ‘Als je er niet onmiddellijk mee stopt,’ zei ik, ‘dan kom ik morgen terug om je gezicht aan flarden te schieten.’ Ja, het waren harde tijden, de jaren zeventig. Ik heb ook twee van die dames nogal toegetakeld, ja. Die wilden niet luisteren, eigen schuld. Ik had ze gewaarschuwd: vertrek nou minstens 10 kilometer en ga daar voor hoer lopen, maar niet in Alkmaar. Alkmaar is van ons.
Voor de schrijversbusiness is het geen bezwaar, de meisjes. Ik heb zelf tenminste nooit enig nadeel ondervonden van een affaire. Je houdt die grappenmakerij natuurlijk wel onder ons. Maar in de latere jaren, ja, groeide je groter. Je had je eigen hoertjes enzovoorts, en die probeerde je natuurlijk tepostuleren. Er kwam hier en daar wat van die graaicultuur voorbij, met heroïne en zo. Dat pikte je dan ook mee. Dat gaf wat geweld en wat gedoe met schietincidenten en zo. Maar waar het Openbaar Ministerie me toen op heeft gepakt, dat is toch wel het raarste dat ik ooit gehoord heb. Luister! Zij! Beschuldigen! Mij!!! Van het aanranden van diverse dames! Dat kan nog. Maar achtereenvolgens zou ik die dames hebben vermoord! Laten we toch, het moet niet, dat is toch grenzeloos, en daar krijg je nog twintig jaar cel voor, plus tbs!!!
Enfin. Ik zit nu bij Venray, in De Oude Wissel, dat is een tbs-kliniek. Daar zit ik al een jaar of tien. Eén keer per maand komt Linda langs, met een bloemetje (en voor een lekker doppie). Het huwelijksverkeer, zoals ze dat noemen. Die andere zes wijven, weg ermee, zeg ik. Een strik erom. Hoewel. Die Ellen Katoesja, of hoe ze ook heette, dat was wel een heet wijf! Maar voor de schrijverij is het verwoestend, zulke gedachten
Mooi, en leerzaam ook!
(Het doet mij trouwens denken aan mijn eigen ontwikkeling, in Den Helder (al is de naam Den Helder in combinatie met de term ontwikkeling uiteraard heel moeilijk te begrijpen).
Ik had daar, samen met Henk (een vriend die veel te vroeg dood is gegaan) een zeer aardig tijdverdrijf ontdekt. Dat ging zo.
Wij belden vanuit de telefooncel naast de benzinepomp, aan het begin van het industrieterrein de brandweer en schreeuwden dan dat er brand was bij Bakker, de vis verpakker. Lachen. Een paar minuten later gilden de sirenes en kwam de brandweer. Voor niets natuurlijk.
Na een keer of wat ging de lol er af, want kwam er niemand meer.
Dus besloten wij enige rookontwikkeling te veroorzaken door wat van die piepschuimen viskisten in brand te steken.
Dat ging hartstikke goed. Veel vuur en zwarte rook.
Vervelend was wel dat de brandweer pas kwam toen de opslagplaats, de koeling en de bedrijfskantine tot op het stalen balkenframe waren kaalgevreten door de vlammen.
Maar ja. Spannend was het wel!)