Kraken (3): ontruiming

Aan de jeugdidylle, het walhalla van het jonge leven, het puberparadijs moest wel een eind komen. Wij, de krakers van het Rijkskledingmagazijn aan de Conradstraat, werden gedoogd door de gemeente, en dus ook door de eigenaar, het Rijk. In de jaren tachtig woedde er een enorme werkloosheid onder jongeren. Je kan je dat heden ten dage niet meer voorstellen, maar tien jaar lang zag je in de Kalverstraat geen briefjes meer hangen met ‘verkoopster gezocht’. Er waren geen banen, zelfs de lulligste niet. Ik, hoogopgeleid, vloeiend Japans, Engels en Frans sprekende en schrijvende, kwam nergens anders aan de bak, dan als naaktmodel voor schilders. Zelfs in restaurantkeukens werd je weggestuurd. Er werd gevochten om zwarte schoonmaakbaantjes à 5 gulden per uur. De stad was dus al lang opgelucht dat honderden van die werkloze jongeren lekker met kunst bezig waren, en geen stennis schopten. Een quid pro quo als het ware. Zolang de ruimte niet nodig was konden wij onze gang gaan.

Rond 1986 sijpelden de eerste verontrustende berichten vanuit het bestuur naar ons, de huurders van de ateliers. Het Rijk had het pand overgedragen aan de Gemeente, die zou er woningen bouwen. We moesten eruit.

Ik ging te rade bij mijn toenmalige vriend Kees Hoekert, op De Witte Raaf, zijn woonboot aan de Wittenburgergracht::
– Wat kan ik doen? (moet ik in steenkolen Nederlands hebben gezegd)
– De gemeente zal jullie uitnodigen voor een raadsvergadering. Daar moet je iets ludieks doen.
– Ludieks? Wat is ‘ludieks’?
– Iets dat de aandacht trekt. Iets dat de TV wil filmen. Alleen de media kunnen jullie redden.

Dagen heb ik nagedacht over wat ludiek was. Wat kon ik doen dat de moeite waard was voor de media? Ik dacht en ik dacht en ik dacht, en opeens had ik hem. Een kip! Ik moest met één van mijn 30 gehandicapte witte kippen naar binnen. Ik moest aandacht vragen voor mijn boerderij, ik moest laten zien dat er niet alleen stoere gozers in het pand woonden, maar dat het een dorp was geworden, waar kinderen geboren werden en allerlei dieren leefden (naast de nodige katten en honden, mijn ezelin en 30 gehandicapte kippen, scharrelde er ook een biggetje rond).
– Een kip pakken ze je bij de ingang af.
– Dan zorg ik dat ze hem niet vinden.
Kees vond dat idee grandioos en ook frappant want hij had zelf 20 jaar eerder toevallig ook ‘iets ludieks’ met een witte kip gedaan, namelijk zijn hen Eibetje naar de koets van het kraakverse koningspaar gegooid. Met mijn witte kipactie bleek ik mezelf zonder het te weten naadloos in de traditie van mijn toenmalige vriendenkring te schrijven, van Kees, maar ook van de Provo’s, die immers ook iets met witte kippen hadden. Weliswaar niet de Provo’s met wie ik omging, want Auke Boersma van het Witte Kippenplan kende ik uitgerekend niet, maar toch. Frappant, ja.

Terug naar mijn atelier vond ik een lap rubber: ik naaide er vier haken aan. Zo kon ik hem om mijn middel heen draperen. Vervolgens liep ik naar buiten naar het kippenhok en pakte een hoen. Ik propte de kip tussen rubberen riem en buik. Zij protesteerde hevig. Dus haalde ik haar er weer uit. De volgende dag probeerde ik weer, en de dag daarop, en zo voorts en zo verder. Ze ging eraan wennen, sukkelde in slaap zodra ze in de warme buidel lag. Avond aan avond heb ik in mijn atelier rondgelopen met mijn kip tegen mijn lichaam. Op den duur gaf ze helemaal geen kik meer. Het zag eruit alsof ik zwanger was, en zo voelde het ook van buitenaf: een gladde oppervlakte met een grote uitstulping erin, die heel goed een foetus kon wezen. Mijn plannetje liep gesmeerd. De raadsvergadering naderde, ik was klaar. Ik ging een poging wagen om ons op de agenda te zetten.

Ondertussen zaten de krakers niet stil. Het waren geen ‘gewone’ krakers, maar kunstenaars. Die hadden praatjes, en contacten. Ze gingen ‘lobbyen’ bij politici en raadsleden – ook een woord dat ik toen heb geleerd. Om de haverklap kwamen er van die lui het terrein opgedraven, die gewonnen moesten worden voor de zaak: het behoud van het ateliercomplex dat zijn waarde op kunstgebied dubbel en dwars had bewezen. Aardig wat die gasten deden alsof dat in hun straatje paste, dat behouden van die zeldzame woonwerkruimtes, waardoor de krakers hoop kregen.

Tussendoor viel het zwaard op mijn hoofd: ik werd geroepen door het bestuur. Ik moest verschijnen op een grootscheepse vergadering. WTF? dacht ik. Al gauw kwam de aap uit de mouw: mijn toenmalige scharrel – een kunstenaar uit het complex – vond het niet goed dat ik de raadsvergadering ging verstoren, en had mij verklikt bij de kraakpandautoriteiten. Ik werd op het matje geroepen. Op de dag van de vergadering bond ik mijn kip weer vast in zijn rubberen buidel, en begaf ik me naar beneden, naar de immense zaal waar 90% van de bewoners aanwezig waren. Mij werd gevraagd wat ik in mijn schild voerde. Ik klom op een tafel, pakte mijn kip bij de poten, haalde haar tevoorschijn, zwaaide er even mee, en vertelde – nog steeds met mijn 3 woorden Nederlands – wat ik bereikt had en wat ik van plan was. Ik werd genadeloos teruggefloten. Het bestuur legde een verbod op de uitvoering van mijn voornemen. Ze waren goed op dreef via de diplomatieke weg, tal van raadsleden steunden ons, het was niet het moment om ze tegen ons in het harnas te jagen. Morrend gaf ik gehoor aan het bevel, en bemoeide me verder nergens meer mee. Al gauw verlieten mijn ezelin, mijn kat, mijn kippen en ik het zinkende schip.

Tijdens die raadsvergadering werden ze de pan ingehakt. Krakers, moet u weten, zijn niet de intelligentste soort op aarde. Krakers zijn zelfs zo dom, dat ze hardnekkig blijven bestaan.

In 1988 begon de exodus: alles wat lieftallig was vertrok, met kinderen en dieren. Een aantal ging naar het graansilo op het Westelijk Havengebied, de anderen stichtten een nieuw kunstenaarsdorp bij het Nieuwe Meer. In juli 1988 werd de voormalige kazerne door de ME ontruimd. Ik heb me naar de Oostenburgergracht gesleept om op veilige afstand toe te kijken hoe enkele die hards die ik nog nooit had gezien de panden spectaculair lieten fikken. Ik keerde echter spoedig naar huis: ik was hoogzwanger.

Oud Zeikwijf
Beroepsbrokkenpiloot. Vloog nochtans op haar achtste reeds rakelings langs bergkammen om berggeitjes en bergmarmotjes te tellen. Is tot haar eigen verdriet gemodelleerd naar haar vader, een onbehouwen Italiaanse charmeur met een groot hoofd en een passie voor even belachelijke als tijdrovende hobby’s. Komt oorspronkelijk uit Frankrijk. Heeft in Japan gewoond. Woont sinds begin jaren ’80 in een boomhut op het Waterlooplein in ‘Magies Centrum Amsterdam’, van waaruit ze haar schrijfsels via rooksignalen aan de redactie doorseint. Ze schrijft ook voor AT5, Sargasso en voor Kutbinnenlanders. En op haar eigen stukje internet: oudzeikwijf.com.

14 Reacties

  1. Dom? ik las dat ze ‘pyrotechnisch vernuft’ hadden.
    Jammer dat ze je niet de kans gegeven hebben om met je kipfoetus op te treden.

  2. De Advocaat van de hennen. Al gauw verlieten mijn ezelin, mijn kat, mijn kippen en ik het zinkende schip. wat een romantiek, nostalgie, tristesse en toch ook hoop (zeker!) ligt er besloten in zo’n klein zinnetje. Mooi verhaal. Op 1 van mijn vorige werkplekken hing een grote foto van vijf koeien die rustig op een rijtje dwars in een praam (= soort houten vrachtboot met platte bodem) stonden. Dat moet ze daar toch van jongs af aan al geleerd zijn, daar in Giethoorn, gok ik, dat ze aan boord stappen. Net als die kip die je aanleert om zich rustig te houden in z’n rubberen hoge hoed. Het biggetje is toch ook nog wel goed terecht gekomen?
    Trouwens, die serie zwart wit foto’s van Bert Verhoeff, net alsof je naar Der Untergang zit te kijken.

  3. Aanvulling, op de een of andere manier komt het hele verhaal erg mythisch en Bijbels over. Kan Molovich jou niet opnemen in zijn reeks BijbelLeesSessie?

  4. Die verdomde tijd? Een agenda moet je kopen, Max. Anders stuur ik je de Voordeelangenda 2011 van de Nationale Postcode Loterij wel even op. Daar is weinig ruimte per dag om te noteren wat je moet doen, maar dat is juist goed!
    Ik had vandaag: artikel over August Gillé schrijven, en Dirkswoud: Te weinig manschappen schrijven. Het eerste is gelukt, het tweede is nog niet gelukt (ik schreef een slap verhaaltje, dat ik weer gewist heb).
    Er stond ook op het briefje: Sumatraanse vis maken. Dat is ook gelukt!

    1. Ik las van de zomer een boek waarin het volgende citaat (ongeveer dan, uit m’n hoofd )stond. “Goethe schijnt gezegd te hebben: als ik de wereld zou hebben geschapen, dan had ik de lucht blauw en het gras groen gemaakt”. Ik moest ‘m toen twee keer lezen omdat ik dacht dat het er verkeerd stond.

  5. Citaten in de combinatie met God – dat doet me denken aan een interview met Herman Brusselmans dat ik ooit zag. Hij werd in dat televisieprogramma geintroduceerd als: “de mooie jonge oppergod van de Vlaamse Letteren:”. En Herman, bescheiden als hij was, reageerde met:’ach, laat dat jonge maar weg hoor”.

Laat een antwoord achter aan Rigo Reus Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *