Piet was een zwerver van 85 jaar. Ooit had een klasgenote hem uitgelachen wegens zijn stotteren. Hij was direct weggelopen om nooit meer terug te keren naar Lochem. Hij was toen 12. Nu woonde Piet in Haarlem, in ‘Onder de Eikenboom’. Kakken deed hij nog altijd in de tuin.
Piet stotterde. Niet alleen als hij praatte, ook in bewegen. Een borrel dronk hij dan ook graag uit een beker. Liever nog had Piet een flesje bier. Daar zat meer in. Die beker wilde de zuster nooit volschenken.
Deze ochtend was Piet laat uit bed voor zijn doen. dat kwam wellicht ook door de avond ervoor. Piet was pas om 1 uur ’s nachts weer aangespoeld op de Eikenboom. Gebracht in een politiebusje. Na een paar biertjes in het pannenkoekenhuis in de Haarlemmerhout was hij de verkeerde kant op gewandeld. Urenlange omzwervingen later was Piet tenslotte maar onder een bosje gekropen om te gaan slapen. Jammer dat zijn voeten onder de haag vandaan staken. Een late wandelaar met hond dacht dat hij een dooie had gevonden.
Piet bedankte de agenten overigens hartelijk en nodigde hen uit om een paar biertjes van hem te drinken. De agenten lachten vriendelijk, maar weigerden beslist. Een van hen vroeg of hij het plastic zeil, waar Piet tijdens de rit op had gezeten, bij de Eikenboom mocht afgeven. Het stonk nogal. Piet had niet alleen een dranklucht om zich heen hangen.
Piet keek vol ontzag naar de agenten die weer vertrokken in de nacht.
‘G-G-G-Godverdomme j-j-j-jongen, die g-g-gasten w-w-weten ook a-a-alles! H-h-hoe ze m-m-mijn adres w-w-w-weten, i-i-i-ik wist h-h-h-het z-zelf niet eens!!’
Dat zijn naam en adres in zijn kleding was genaaid is Piet op dat moment maar niet verteld.
Piet was deze morgen niet alleen later dan anders, hij deed ook anders. Hij zat, hoe moet ik het zeggen, hij zat wel in zijn stoel in de gang, maar er zat geen knik in zijn lichaam. Piet zat, als was hij een strijkplank, met gestrekt lichaam in zijn stoel. ‘Hé, j-j-jongen! I-i-i-k kan niet p-p-pissen!!,’ siste Piet me toe. Afijn, de dokter kwam en Piet moest worden onderzocht in het Spaarne Ziekenhuis. Daar werd Piet opgenomen met een vergrote prostaat. Een ingreep onder narcose volgde.
Ik zocht Piet een paar uur na de ingreep op. Zaal 20, bed 3. Ik herkende Piet niet. Z’n pet niet op en alle pruimsporen deskundig weggepoetst. Geschoren ook. Piet herkende mij wel. ‘H-h-h-h-heee…j-j-jij hier??’ Ik vroeg hem hoe het ging. Zorgvuldig keek hij de zaal rond alsof hij mij een groot geheim ging vertellen.
‘N-n-n-nou, m-m-m-mooie bajes hier hoor!! E-e-e-en, a-a-a-allemaal l-l-lekkere wijven!!’
Mooi. Man naar mn hart. Dat ontzag voor die agenten: aandoenlijk.
Het mooie is dat Berend die verhalen vertelt, en dat je hem onmiddellijk gelooft. Ze worden verteld door een broeder of een hulpverlener, dat weet ik niet precies, in elk geval een ik-figuur die heel precies in de schaduw verblijft.
Als hij zegt: ‘Alle pruimsporen deskundig weggepoetst. Geschoren ook’, dan weet je: hier zit iemand te vertellen die het verdomd heeft meegemaakt.
Of, en dát is eigenlijk het mooie, iemand die het níet heeft meegemaakt, maar die het zich voorstelt.
Dus: nog veel Eikenboompjes s.v.p.!