De sierheesters verspreidden zo’n doordingende en fijne odeur dat die de beste parfums evenaarde. Een wegeltje leidde naar een groene deur waarop, goed zichtbaar vanop de straatweg, een plakkaat bevestigd met het ronkend opschrift: ‘RAOUL VAN DEN HEEDE -kunstschilder’; als wilde de kunstenaar hiermee de voorbijgangers er attent op maken dat hier geen gevaarlijke gek thuishoorde.
Grote paniek wanneer men ontgoocheld vaststelde dat het boerderijtje zo maar een verlaten aanblik bood en de bewoner afwezig bleek. Met een vluchtige blik door een groezelige ruit keek men in een kamertje dat evengoed als keuken, atelier en woonkamer dienst deed. Zo zag men een half afgewerkt schilderij op de ezel naar voltooiing wachten en op de nu uitgedoofde kachel stond een platte pan met etensresten van wat denkelijk het middagmaal was. Aan het venster lagen op een oude tafel de verftubes achteloos door elkaar en enkele leunden tegen een ronde koffiekom waar in de bruine droesem op de bodem een sigarettenpeuk dreef. Die was er waarschijnlijk met een haastige hand ingedumpt want een eindje verder stond een asbakje boordevol met dergelijke eindjes. Een beduimelde verlakte koffiekan die reeds allang een reinigingsbeurt achter de rug had, wierp zijn schaduw op een pannetje melk waarnaast een open suikerpot figureerde die behoorlijk wat van die witte klontjes bevatte. Er zwermden heel wat vliegen rond die aanspraak maakten op dat zoet meevallertje en die verjoegen elkaar alsof ze bij zo’n overvloed hun rechtmatige eigendom claimden. De minderbedeelden vlogen dan maar ijlings op een snede uitgedroogd brood die bij een vlootje reuzel een haastig ontbijt verried.
Dit weinig appetijtelijk stilleven werd plots verstoord door een kat die op tafel sprong, handig door de rommel trippelde, links en rechts naar vliegen hapte om dan nieuwsgierig de gluurders te bekijken. Een tweede kwam haar vervoegen, likte wat van de melk, vleide zich behaaglijk neer en snuffelde wat verveeld in de richting van de kijkers die zich nu verdrongen om dat katachtig tafereeltje in het hoevetje waar te nemen.
In de achterhoede ontstond er enig tumult wanneer iemand het verwijt opperde dat men beter de schilder van hun komst had verwittigd, maar wie hij daar verantwoordelijk voor achtte bleef in het ongewisse. Opeens slaakte Herman een kreet van verrassing en juichte: kijk daar komt Raoul aangefietst! En jawel, daar kwam de edelachtbare, traag stappend, op een oude ‘velo’ op hen toegepeddeld. Die ‘slow-motion’ had niks sportiefs om het lijf, maar de vastgesjorde bak bier achter op het stoeltje toonde de noodzaak van de verplaatsing aan.
Toen de man wilde afstappen aan het wegeltje dat naar zijn deur leidde, had hij moeite zijn geladen vervoermiddel in evenwicht te houden; maar opeens waren er een half dozijn helpende handen die zich bereidwillig over zijn vracht ontfermden. Verwonderd keek Raoul naar de kring bezoekers die hem omringde en die verblijd waren dat hun overlevingstocht door de velden niet tevergeefs was.
Toen Eedje naderbij kwam en hem herinnerde aan de afspraak tot een bezoek aan zijn ‘chateau’ glimlachte de ‘kunstschilder’ bij het zien van zo’n grote vriendenschare waar hij voor ’t eerst weet van had. Dermate verheugd over zoveel belangstelling nodigde hij allen in zijn nederige woonst uit. Maar toen de eersten binnendrumden, deinsden zij achteruit toen een kat voor hun voeten liep die in haar muil een jong bij het nekvel vastbeet en dat naar een grote platte doos droeg waar een krielend en piepend miauwen het prille leven van haar worp aantoonden.
De gastheer verontschuldigde zich en verduidelijkte dat moeder kat het moeilijk had om haar kroost, die soms over de vloer uitzwermde, bijeen te houden. Ze heeft er zelfs een paar doodgebeten die blijkbaar overtallig waren, voegde hij er grinnikend aan toe. Ja, het is hier pure natuur en mijn zolder, die men via die stijle trap daar, en hij wees naar de breed oplopen houten treden, kan bereiken, lijkt soms een ware materniteit waar zwerfkatten gretig gebruik van maken. Hoe dan ook, ze houden tenminste de muizen op afstand, besloot hij wijselijk.
Onder voorwendsel van plaatsgebrek ontvluchtte men de zurige zwoele lucht die, gemengd met een verfgeurtje, het kamertje onaantrekkelijk maakte. Iedereen zocht dan maar de schaduw op van de haag en de gastheer zorgde voor de nodige laving met de bewering dat de voorzienigheid hem op het idee had gebracht een krat bier in huis te halen!
Zoals het hoort ontfermde hij zich over de distributie en dra zaten allen aan een flesje bier in de hand te lurken.
Daar dit oud hoevetje van een keuterboer niet over een kelder beschikte en een koelkast evenmin tot het meubilair van de huidige bewoner behoorde, was die laatste aangewezen op een donker brouwsel van hoge gisting dat een kamertemperatuur gedoogde.
Glazen waren niet voorzien voor het select gezelschap want in feite beschikte de eenzaat slechts over twee bolglazen op voet of beter gezegd één, daar de andere zijn glazen pikkelde mankeerde. Eedje kreeg de eer om uit dit laatste te drinken maar weigerde pertinent onder het voorwendsel dat hij geen uitzondering op de regel wilde zijn. De werkelijke reden tot dit genereus gebaar zat daarin dat hij in het provisiekastje het omgekeerd bolglas had bemerkt – wat trouwens de enige manier was om het staande te houden – waarvan Raoul, het laagje stof dat het bedekte, probeerde weg te werken met een veeg van zijn mouw.
Eens van drank voorzien kwamen de tongen los en het gesprek ging over het prachtig landschap, de sympathieke boerenwoning en de stille natuur die hier en daar in de verte onderbroken werd door het loeien van koeien. Kortom al dat landelijke werd de verdoemenis ingeprezen want de stadsjongens vonden de drukte om dit alles te bereiken een onnodige en vermoeiende beweging.
Stilaan veranderde men van onderwerp, de hedendaagse kunst en de moeilijke levensomstandigheden voor de beoefenaars ervan vormden nu het punt van de belangstelling. Daar dit iedereen aanbelangde, kwam er direct een hooglopende discussie over de strekkingen die ‘modern’ en ‘vooruitstrevend’ in hun banier voerden.
Ik heb Raoul leren kennen als ik na les gegeven van 1956 in Keulen en Siegen in 70 naar Gent verhuisde. Dan ben ik Raoul tegen gekomen en we waren vlug vrienden zo dat we zelfs eigen werkjes wisselde. Zijn schilderijen en manier van leven was echt mijn sfeer !!!.
In ’t begin reed ik van de Kasteellaan naar zijn huis en later als ik een auto had reden we hier en daar naartoe waar hij anders niet zo geraken dikwijls, als hij in de put zat belde hij om eens af te komen en dan zaten we tot een kot in de nacht gezellig onze verhalen te vertellen…Hij was zot van soutine-schilder,die in Parijs een retrotentoonstelling had…uiteindelijk ben ik er geweest en bracht het boek mee dat hij dan een tijd kon inkijken.
Een bepaalde periode ben ik hem wat uit ’t oog verloren maar ik had ook wat contact met commissaris Schiepers die dan later Mr Bruggeman wat opgevolgd had om Raoul wat te helpen met …Hij kon uren vertellen over generaal Patton waarmee hij naar Duisland trok om…Alles bijeen een spannende roman zijn leven…
Zie hierboven mijn reactie