De Cock en de dood van een schrijver

De Cock met C-O-C-K stapte over de drempel van de villa in Medemblik. Een eenvoudig, licht melancholisch mondharmonicadeuntje drong zijn oren binnen. De Cock bleef staan. Hij keek met zijn hoofd schuin, zonder echt ergens naar te kijken. Vledder probeerde de blik van De Cock te volgen en zag niets dan een houten plafondbalk waaraan twee spotjes bevestigd zaten die aan het branden waren terwijl het volop dag was.
‘Vreemd,’ zei Vledder.
‘Wat is vreemd?’ vroeg De Cock. Hij nam zijn hoed af.
‘Die spotjes zijn aan terwijl het dag is,’ zei Vledder.
‘Welke spotjes,’ vroeg De Cock.
‘Die spotjes aan die balk.’ Vledder wees naar boven. De Cock probeerde een denkbeeldige lijn te trekken van Vledders arm naar het plafond. Hij zag niks behalve wit pleisterwerk.
‘Praat geen onzin,’ zei De Cock, ‘vertel me liever van wie die muziek is.’
‘Welke muziek?’ vroeg Vledder.
‘Die mondharmonica die de hele tijd datzelfde deuntje speelt.’
‘Ik hoor niks.’ Vledder keek als iemand die op het punt staat te niezen.
De Cock gaf met zijn hand de maat aan. ‘Pom pom tie dom. Pom pom tie dom. Ta da da die da doe da. Et cetera. Een klein walsje. Driekwartsmaat.’
‘Hmm.’ Vledder wreef met zijn vingers langs zijn kin. ‘Het klinkt als iets van Toots Thielemans.’
‘Good old Toots,’ zei De Cock. ‘Daar heb ik niet zoveel mee. Hij heeft met de groten der aarde gespeeld, maar het blijft altijd een soort van kindermuziek. Alsof hij voor spek en bonen mee mag doen. Ze laten hem maar, omdat het zo’n lieve jongen is. Maar welke gek heeft dit eigenlijk op gezet? En waar zijn we? Waar is het lijk?’
De Cock en Vledder stapten over een politielint. Windjes zat in het brede raamkozijn met een blokkentreintje te spelen. Van Vleuten stond voorover gebukt en keek door zijn eigen benen naar een enorme spiegel.
‘Van Vleuten,’ zei De Cock geïrriteerd, ‘waar ben je in godsnaam mee bezig?’
‘Ik weet het niet,’ zei Van Vleuten, ‘maar m’n spiegelbeeld is verdwenen.’
‘Waar is het lijk, Van Vleuten?’ De Cock klonk kwaad.
‘Er is geen lijk,’ zei Van Vleuten.
‘Maar wat doe ik hier dan? Wat doen jullie hier? Wat doet dat politielint hier? En waarom zit Windjes met blokken te spelen?’
‘Ik weet het echt niet, inspecteur. Ik heb ook geen flauw idee hoe ik hier terechtgekomen ben. Het lijkt wel alsof ik hier zonder voorgeschiedenis zit.’
‘Nu je het zo zegt…’ Vledder deed zijn vinger omhoog. Alsof hij de wind wilde meten. ‘Ik kan mij eerlijk gezegd ook niks herinneren van de momenten voordat ik in dit huis stond. Ik weet alleen dat we hier geacht worden te zijn.’
In zijn ooghoeken zag De Cock hoe Windjes met een schemerlamp probeerde te dansen.
De Cock geef Vledder een net te harde klap op zijn wang. ‘Praat geen onzin, Vledder. De vraag is: waar is het lichaam? We hebben een moordzaak, maar geen dode.’
‘En we hebben Toots Thielemans op de mondharmonica,’ zei Vledder.

In een benzinestation van oliemaatschappij Shell (waar zowel De Cock als Vledder een gehaktstaaf naar binnen werkte, waarover Vledder wist te melden dat het vlees voor het grootste gedeelte uit koeienuiers bestond, informatie die tot gevolg had dat bij De Cock de gehaktstaaf, samen met de sloot koffie die hij die ochtend had gedronken, via de omgekeerde weg weer naar buiten kwam, zo op de nieuwe spijkerblouse van Vledder, die dat helemaal niet leek op te merken) kocht De Cock een cd met het verzamelde werk van Toots Thielemans. Bij de kassa rekende De Cock af met zijn politiepenning.

Bureau Warmoesstraat, rond een uur of drie in de middag
De Cock kreeg een uitbrander van Buitendam. Of het geld hem soms tussen de tenen groeide? Wist hij wel wat zo’n Best of Toots kostte?
‘Ja,’ zei De Cock stoïcijns, ‘twaalf euro vijfennegentig.’
‘Dertien euro vijfennegentig,’ zei Buitendam. ‘Jullie stadsjongens interesseert het allemaal geen ene mallemoer hoeveel zoiets kost. En dan ook nog gehaktstaven eten die net zijn uitgekotst. En alsof dat allemaal nog niet genoeg is, kom je melden dat je niks onderzocht hebt in Medemblik.’
‘Weet u wat u kan,’ vroeg De Cock.
‘Nou?’ zei Buitendam.
‘U kunt uw verschrompelde zak eraf snijden en deze aan kleine meisjes verkopen als gedroogde pruimen.’
‘De Cock, d’r uit,’ schreeuwde Buitendam. Achterwaarts liep De Cock het kantoor van Buitendam uit. Hij groette ironisch beleefd, middels een korte buiging en een zwierige zwaai met zijn hoed die hij vervolgens in één vloeiende op zijn bebrilde hoofd zette.

Café Lowietje, klokslag 16.00 uur in de middag

De Cock dronk een ouwe klare, Vledder een priklimonade van het merk Coca Cola. Zwijgend staarden de twee helden naar het televisiescherm waarop net het journaal begon. ‘Goedemiddag,’ zei de jongeman. ‘In Alkmaar is misdaadschrijver en oud-politieagent Appie Baantjer overleden.’
‘Baantjer,’ mompelde De Cock. De naam deed een belletje rinkelen. Ergens, in een verre uithoek van zijn geheugen.
‘Baantjer was de geestelijk vader van rechercheur De Cock. Met C-O-C-K.’
De Cock verslikte zich in zijn ouwe klare. Een minutenlange hoestbui maakte het onmogelijk de rest van het journaal-item te beluisteren.

De Zeedijk, rond 22.00 uur
De Cock waggelde door de straat. Hij was niet meer naar het bureau gegaan. Hij was met Vledder bij Lowietje blijven drinken. Hij had een stuk of twaalf ouwe klares naar binnen gemikt. Ze hadden weinig tegen elkaar gezegd. Ze waren naar Nam Kee geweest. Ze hadden zwijgend een nummertje 468 naar binnen geslurpt. Ze hadden bier gedronken. Ze hadden het er niet meer over gehad, maar ze wisten het allebei: wij zijn fictief. Ons bestaan is bedacht door een man die de dag ervoor was overleden. De villa in Medemblik was zijn woning geweest. De man was niet vermoord, hij was gestorven na een kort ziektebed. Nu het brein van hun schepper tot stilstand was gekomen, zouden zij ook tot stilstand komen. Het was nog een wonder dat zij hier, in Nam Kee, een nummertje 468 naar binnen slurpten. Zou dit het laatste verhaal zijn dat Baantjer had geschreven? Misschien schreef hij het wel op de dag van zijn overlijden. Vandaar dat Windjes en Van Vleuten zich zo raar hadden gedragen. Vledder keek wezenloos voor zich uit. Na Nam Kee waren ze elk hun eigen weg gegaan. Met een eenvoudige handdruk hadden ze afscheid van elkaar genomen. Wellicht was het de laatste keer dat ze elkaar zagen. De Cock zwierf door de rosse buurt. Niemand leek hem te herkennen. Hij herkende niemand. Alle gezichten kwamen hem onbekend voor. Het waren eigenaardige gezichten. Kwaadaardig. Duister. Ze hadden weinig goeds in de zin. Het weer was guur. Herfst in augustus. Regen als zweepslagen. De Cock dook diep in zijn kraag en liep richting de Oude Kerk.

Rooie Miesje, rond middernacht
‘Ik sta erop.’ De Cock haalde zijn portemonnee uit de binnenzak van zijn jas die over de stoel hing.
‘Het geeft niet, lieverd. Het overkomt al m’n klanten, bewaar maar voor de volgende keer.’
‘Hoe weet ik nu of er een volgende keer komt? Ik weet niets meer?’
Rooie Miesje streelde de haren van De Cock. ‘Het is ook zo verwarrend allemaal.’
‘Zeg dat wel.’ De Cock zuchtte, zoals hij nog nooit had gezucht. ‘Maar ik besta toch? Je ziet toch dat ik besta?’
‘Tuurlijk, lieverd,’ zei Rooie Miesje. Ze legde de hand van De Cock op haar linkerborst.
‘Maar mijn schepper is dood, Mies. En als mijn schepper dood is, waarom ben ik er dan nog?’
‘Ik weet het niet, lieverd. Niemand weet dat. Dat is het raadsel van het bestaan. Maar ik ben hier. En jij bent hier. Meer hoef ik niet te weten.’
De Cock met C-O-C-K legde zijn hoofd op de borst van Rooie Miesje en luisterde naar haar hartslag. Dat klopte. Overduidelijk. Hij legde zijn hand op zijn eigen hart. Ook dat klopte. En ineens besefte hij het. Ik ben vrij. Ik kan doen en laten wat ik wil. De Cock haalde diep adem door zijn neus. De bedompte lucht in het peeskamertje drong zijn neus binnen en vloog richting zijn hersenen om als een soort frisse berglucht geïnterpreteerd te worden. De zuurstofinjectie schoot als een komeet door zijn lichaam. Al zijn aderen werden gezuiverd. Zijn vingertoppen tintelden. Ik leef, dacht De Cock. Ik ben hier en ik ben nu. Ik ben. De regen geselde het raam van Rooie Miesje. Heel in de verte klonk die mondharmonica. Het geluid leek van hem weg te zeilen.

Molovich
Erkend miskend genie. Motto: succes is voor losers.

1 reactie

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *